Het discours rond ‘American Empire’
Storme Thijs
In deze post bespreek ik kort en bondig het discours rond ‘American Empire’, (daarbij gebruik makend van een artikel van Amy Kaplan van 2004. Het onderwerp besproken in het artikel is tot op de dag van vandaag brandend actueel.)
Kaplan, A. (2004). Violent Belongings and the Question of Empire Today. Presidential Address to the American Studies Association, October 17, 2003 [elektronische versie]. American Quarterly, 56 (1), 1-18.
Micheal Parenti legt in zijn lezing (zie inleiding) sterk de nadruk op het feit dat de totstandkoming van de imperialistische politiek van de Amerikaanse hegemonie geen natuurlijk proces en noch een onontkoombare dynamiek is, een premisse die velen in het huidige debat nochtans aannemen en verdedigen. Imperiumvorming gebeurt volgens hem altijd mede door actieve beleidsbeslissingen en altijd met een doel voor ogen. (Power is never for power’s sake.) Hij haalt daarbij terecht aan dat in de discussie rond imperium in de VS, het woord ‘imperialism’ zelden tot nooit gebruikt wordt (Imperialism is what empires do!). Imperialisme is wezenlijk voor het uitbouwen van een imperium, en is altijd verbonden met de politieke en economische voordelen die het imperium in kwestie kan veroveren.
Mijns inziens slaat hij de nagel op de kop. Niettemin wordt daarbij geen aandacht besteed aan de manier waarop het discours rond ‘empire’ dan een bijna volledige publieke opinie achter zich kan krijgen. (De inval in Irak kan moeilijk aan het publiek verkocht worden door te stellen dat er veel oliegeld te rapen valt en dat het voordelen kan bieden voor een politieke voet tussen de deur in het Midden-Oosten).
Het is mijn mening dat, naast de alomtegenwoordige War On Terror, ook de houdingen tegenover de gedachte van een Amerikaans Imperium ervoor kunnen zorgen dat de Amerikaanse burgers zich voor een imperialistische politiek gewonnen kunnen voelen. Begrippen die daarbij heel belangrijk zijn, zijn ‘American Exceptionalism’ en ‘Manifest Destiny’.
Een diepere uitwerking van beide begrippen, die geworteld zijn in de Amerikaanse geschiedenis, zou hier teveel plaats in beslag nemen. Ik hou het dan ook bij een korte, en wellicht beperkte, definiëring.
‘American exceptionalism [is] the idea that America occupies an exceptional place in history, based on her republican government and economic opportunity’. (Goldman, L. (1998). Exceptionalism and internationalism. The origins of social science reconsidered. Journal of historical Sociology, 11 (1), 3.) Het geloof dus dat Amerika een buitengewone, zelfs superieure plaats boven de andere ontwikkelde landen inneemt. Een citaat dat daar telkens bij terugkomt, is dat van John Winthrop, die in zijn preek in 1630 de Engelse puriteinse kolonisten tijdens de overtocht op het belang van hun missie wijst:
Storme Thijs
In deze post bespreek ik kort en bondig het discours rond ‘American Empire’, (daarbij gebruik makend van een artikel van Amy Kaplan van 2004. Het onderwerp besproken in het artikel is tot op de dag van vandaag brandend actueel.)
Kaplan, A. (2004). Violent Belongings and the Question of Empire Today. Presidential Address to the American Studies Association, October 17, 2003 [elektronische versie]. American Quarterly, 56 (1), 1-18.
Micheal Parenti legt in zijn lezing (zie inleiding) sterk de nadruk op het feit dat de totstandkoming van de imperialistische politiek van de Amerikaanse hegemonie geen natuurlijk proces en noch een onontkoombare dynamiek is, een premisse die velen in het huidige debat nochtans aannemen en verdedigen. Imperiumvorming gebeurt volgens hem altijd mede door actieve beleidsbeslissingen en altijd met een doel voor ogen. (Power is never for power’s sake.) Hij haalt daarbij terecht aan dat in de discussie rond imperium in de VS, het woord ‘imperialism’ zelden tot nooit gebruikt wordt (Imperialism is what empires do!). Imperialisme is wezenlijk voor het uitbouwen van een imperium, en is altijd verbonden met de politieke en economische voordelen die het imperium in kwestie kan veroveren.
Mijns inziens slaat hij de nagel op de kop. Niettemin wordt daarbij geen aandacht besteed aan de manier waarop het discours rond ‘empire’ dan een bijna volledige publieke opinie achter zich kan krijgen. (De inval in Irak kan moeilijk aan het publiek verkocht worden door te stellen dat er veel oliegeld te rapen valt en dat het voordelen kan bieden voor een politieke voet tussen de deur in het Midden-Oosten).
Het is mijn mening dat, naast de alomtegenwoordige War On Terror, ook de houdingen tegenover de gedachte van een Amerikaans Imperium ervoor kunnen zorgen dat de Amerikaanse burgers zich voor een imperialistische politiek gewonnen kunnen voelen. Begrippen die daarbij heel belangrijk zijn, zijn ‘American Exceptionalism’ en ‘Manifest Destiny’.
Een diepere uitwerking van beide begrippen, die geworteld zijn in de Amerikaanse geschiedenis, zou hier teveel plaats in beslag nemen. Ik hou het dan ook bij een korte, en wellicht beperkte, definiëring.
‘American exceptionalism [is] the idea that America occupies an exceptional place in history, based on her republican government and economic opportunity’. (Goldman, L. (1998). Exceptionalism and internationalism. The origins of social science reconsidered. Journal of historical Sociology, 11 (1), 3.) Het geloof dus dat Amerika een buitengewone, zelfs superieure plaats boven de andere ontwikkelde landen inneemt. Een citaat dat daar telkens bij terugkomt, is dat van John Winthrop, die in zijn preek in 1630 de Engelse puriteinse kolonisten tijdens de overtocht op het belang van hun missie wijst:
For we must consider that we shall be as a city upon a hill. The eyes of all people are upon us. So that if we shall deal falsely with our God in this work we have undertaken...we shall be made a story and a by-word throughout the world. We shall open the mouths of enemies to speak evil of the ways of God...We shall shame the faces of many of God's worthy servants, and cause their prayers to be turned into curses upon us til we be consumed out of the good land whither we are going.
‘Manifest destiny’ is het negentiende-eeuwse geloof dat de VS een heilige missie had om zijn gebied uit te breiden, en zo democratie en vrijheid te verspreiden. Een missie die niet alleen voor zich spreekt, duidelijk is (manifest), maar ook onoverkomelijk (destiny).
In het schilderij van John Gast (ca 1872) (zie bovenaan links) brengt de godin Columbia (een personificatie van de VS) met een schoolboek onder de hand, samen met de pioniers, voorspoed en ontwikkeling, en jaagt de barbarij op de vlucht (i.e. de indianen links).
Het is mijn mening dat beide concepten terug te vinden zijn aan de belangrijkste kanten van het hedendaagse debat in de VS rond een Amerikaans imperium. Kaplan (2004, pp.1-2) stelt dat een decennium geleden de notie van een Amerikaans imperium werd afgedaan als een polemiek in linkse kringen, een contradictio in terminis. Vandaag, over het hele politieke spectrum, omhelzen beleidsmakers, journalisten en academici het concept ‘empire’.
Er zijn twee gangbare denkwijzen omtrent ‘American empire’: de neoconservatieve en de liberale interventionistische. De neoconservatieve denkwijze houdt in dat de VS eindelijk zijn ware rol heeft opgenomen: het heeft opgehouden een hypocriete houding tegenover zijn macht en verantwoordelijkheid aan te nemen, en is uiteindelijk uit de kast gekomen om zijn plicht te vervullen: het handhaven van recht en vrijheid in de gehele wereld. ‘Manifest destiny’ op een globale schaal dus. Volgens Kaplan (2007, p. 3) herbergt dit ‘hypermasculine’ discours zowel een gevoel van superieure macht en verantwoordelijkheid, als een gevoel van kwetsbaarheid en de nood om te verdedigen (cf. de ‘war on terror’): een gevaarlijke combinatie. Een ander dominant narratief is de liberaal interventionistische, of het discours van de ‘aarzelende imperialist’. In deze versie is de VS bij toeval een supermacht geworden, en of het wil of niet, het is de enige staat die zowel over de capaciteit als over de morele autoriteit beschikt om orde in de wereld te brengen. M.a.w. de verantwoordelijkheid van de VS is eerder een last dan een lot, maar het is een verantwoordelijkheid die onontkoombaar is. In dit discours mengen eigenbelang en goede bedoelingen zich.
Het is mijn mening dat in beide narratieven ‘manifest destiny’ en ‘American exceptionalism’ naar nieuwe hoogtes worden gebracht, en, hoewel in vermomming, nog altijd allerminst van het toneel verdwenen zijn. Ook Kaplan (2004, pp. 3-4) komt tot een dergelijke conclusie. Ze stelt dat beide discours heel wat gemeen hebben. Bijvoorbeeld hun paradoxale aanspraak op zowel uniciteit (wij zijn uniek onder alle andere naties) als universaliteit (we dragen universele waarden uit). Het zijn beiden teleologische narratieven met de VS als apotheosis van de geschiedenis, de belichaming van universele waarden, liberalisme, democratie en vrijheid. Hoewel de VS ten allen tijde hun eigen soevereiniteit angstvallig bewaken, claimen ze het recht (op basis van wat hiervoor besproken is) om inbreuk te doen aan de soevereiniteit van andere staten. Dit laat de weg open voor gerechtvaardigde interventies over de gehele wereld, en bovendien worden tegenstanders al op voorhand de wind uit de zeilen genomen: According to this logic, resistance to empire can never be opposition to the imposition of foreign rule; rather, resistance means irrational opposition to modernity and universal human values. (Kaplan 2004, p. 4)
Lijnrecht tegen Parenti’s (en naast hem vele anderen) visie in, is het gangbare discours rond imperium en imperialistische politiek in de VS er één van onontkoombaarheid, onoverkomelijkheid en zelfs ongewildheid. Niettemin zorg(d?)en deze aantrekkelijke discours –die in zich de historisch gegroeide concepten van ‘manifest destiny’ en ‘American Exceptionalism’ dragen–, voor het overtuigen van een groot deel van de publieke opinie.
In het schilderij van John Gast (ca 1872) (zie bovenaan links) brengt de godin Columbia (een personificatie van de VS) met een schoolboek onder de hand, samen met de pioniers, voorspoed en ontwikkeling, en jaagt de barbarij op de vlucht (i.e. de indianen links).
Het is mijn mening dat beide concepten terug te vinden zijn aan de belangrijkste kanten van het hedendaagse debat in de VS rond een Amerikaans imperium. Kaplan (2004, pp.1-2) stelt dat een decennium geleden de notie van een Amerikaans imperium werd afgedaan als een polemiek in linkse kringen, een contradictio in terminis. Vandaag, over het hele politieke spectrum, omhelzen beleidsmakers, journalisten en academici het concept ‘empire’.
Er zijn twee gangbare denkwijzen omtrent ‘American empire’: de neoconservatieve en de liberale interventionistische. De neoconservatieve denkwijze houdt in dat de VS eindelijk zijn ware rol heeft opgenomen: het heeft opgehouden een hypocriete houding tegenover zijn macht en verantwoordelijkheid aan te nemen, en is uiteindelijk uit de kast gekomen om zijn plicht te vervullen: het handhaven van recht en vrijheid in de gehele wereld. ‘Manifest destiny’ op een globale schaal dus. Volgens Kaplan (2007, p. 3) herbergt dit ‘hypermasculine’ discours zowel een gevoel van superieure macht en verantwoordelijkheid, als een gevoel van kwetsbaarheid en de nood om te verdedigen (cf. de ‘war on terror’): een gevaarlijke combinatie. Een ander dominant narratief is de liberaal interventionistische, of het discours van de ‘aarzelende imperialist’. In deze versie is de VS bij toeval een supermacht geworden, en of het wil of niet, het is de enige staat die zowel over de capaciteit als over de morele autoriteit beschikt om orde in de wereld te brengen. M.a.w. de verantwoordelijkheid van de VS is eerder een last dan een lot, maar het is een verantwoordelijkheid die onontkoombaar is. In dit discours mengen eigenbelang en goede bedoelingen zich.
Het is mijn mening dat in beide narratieven ‘manifest destiny’ en ‘American exceptionalism’ naar nieuwe hoogtes worden gebracht, en, hoewel in vermomming, nog altijd allerminst van het toneel verdwenen zijn. Ook Kaplan (2004, pp. 3-4) komt tot een dergelijke conclusie. Ze stelt dat beide discours heel wat gemeen hebben. Bijvoorbeeld hun paradoxale aanspraak op zowel uniciteit (wij zijn uniek onder alle andere naties) als universaliteit (we dragen universele waarden uit). Het zijn beiden teleologische narratieven met de VS als apotheosis van de geschiedenis, de belichaming van universele waarden, liberalisme, democratie en vrijheid. Hoewel de VS ten allen tijde hun eigen soevereiniteit angstvallig bewaken, claimen ze het recht (op basis van wat hiervoor besproken is) om inbreuk te doen aan de soevereiniteit van andere staten. Dit laat de weg open voor gerechtvaardigde interventies over de gehele wereld, en bovendien worden tegenstanders al op voorhand de wind uit de zeilen genomen: According to this logic, resistance to empire can never be opposition to the imposition of foreign rule; rather, resistance means irrational opposition to modernity and universal human values. (Kaplan 2004, p. 4)
Lijnrecht tegen Parenti’s (en naast hem vele anderen) visie in, is het gangbare discours rond imperium en imperialistische politiek in de VS er één van onontkoombaarheid, onoverkomelijkheid en zelfs ongewildheid. Niettemin zorg(d?)en deze aantrekkelijke discours –die in zich de historisch gegroeide concepten van ‘manifest destiny’ en ‘American Exceptionalism’ dragen–, voor het overtuigen van een groot deel van de publieke opinie.
3 opmerkingen:
De 'neocons' en het Amerikaanse imperium
Thijs Storme
Over de invloed van de neoconservatieve lobby op het Amerikaanse buitenlandse beleid is al heel wat geschreven, en ik zal er hier dan ook niet op ingaan. Wel zal ik kort en bondig de neoconservatieve visie op 'the American empire' illustreren door gebruik te maken van een opiniestuk van de hand van Max Boot, verschenen in de Weekly Standard in 2001. Het is een artikel dat zeker uitnodigt tot verdere discussie en argumentatie.
Boot, Max. (oktober, 2001). The case for American Empire [elektronische versie]. The Weekly Standard, 7 (5), pp.1-3.
Het volgende wetenschappelijke artikel was heel erg interessant als omkadering bij deze blogpost:
Durham, M. (2006). The Republic in Danger: Neoconservatism, the American Right and the Politics of Empire [elektronische versie]. The Political Quarterly, 77 (1), pp. 43-52.
Ook de interviews met Max Boot op youtube werpen licht op de neoconservatieve visie op 'empire'.
http://nl.youtube.com/watch?v=q-3ZJ6rkTi8
http://nl.youtube.com/watch?v=3tU0bfAoiuE
Max Boot is naast een Amerikaanse militair geschiedkundige ook een vurige verdediger van een neoconservatief buitenlands beleid. Hij geeft geregeld lezingen aan militaire instituties, is werkzaam als columnist en heeft boeken als Savage Wars of Peace en War Made New op zijn palmares staan. Boot is momenteel politiek adviseur voor republikeins presidentskandidaat senator John McCain.
The Weekly Standard is een neoconservatief magazine gefinancieerd door het media-imperium van Rupert Murdoch, met volgens velen een niet onaanzienlijke populariteit in de administratie van de huidige president van de VS, George W. Bush.
Welke kijk op 'empire' Boot erop na houdt, wordt al meteen duidelijk bij het lezen van de ondertitel van zijn artikel The Case for American Empire, verschenen in oktober 2001 in The Weekly Standard: 'The most realistic response to terrorism is for America to embrace its imperial role.' M.a.w. de VS heeft altijd al de macht en de capaciteiten om een imperium te stichten gehad, maar heeft te lang in een staat van ontkenning geleefd. Nu, na een brute aanval op de symbolische fundamenten van de staat (i.e. de aanslagen op de WTC-torens), is de tijd van de VS gekomen om zijn ware rol in de wereldpolitiek op te nemen: dat van een imperium.
In de openingsalinea probeert Boot potentiële tegenstanders meteen de wind uit de zeilen te nemen:
'Many have suggested that the september 11 attack on America was payback for U.S. imperialism. If only we had not gone around sticking our noses where they did not belong, perhaps we would not now be contemplating a crater in lower Manhattan.[...] In fact this analysis is exactly backward: The September 11 attack was a result of insufficient American involvement and ambition; the solution is to be more expansive in our goals and more assertive in their implementation.'
Volgens mij is het een beetje problematisch te stellen dat de VS onvoldoende betrokkenheid in het Midden-Oosten heeft getoond in de voorbije decennia. Bovendien lijkt het duidelijk dat een expansiever en assertiever (lees: agressiever) beleid niet tot oplossingen, maar net tot meer problemen zou leiden. Niettemin biedt Boot voor velen (lees: vele Amerikanen) hier een aantrekkelijk verhaal aan: dat van een hegemonisch Amerika dat door middel van macht -het doel heiligt de middelen- zijn waarden van vrijheid en democratie oplegt en zo de wereld het licht toont.
Wat verder in zijn artikel herhaalt hij zijn stelling met woorden die mooi op het Amerikaanse gevoel van 'Manifest Destiny' inspelen: 'The problem, in short, has not been excessive American assertiveness but rather insufficient assertiveness. The question is whether, having now been attacked, we will act as a great power should.' Het vormen van een imperium is voor Boot allerminst een kwestie van politiek en economisch gewin, maar, als een groots en machtig land een morele verplichting tot de rest van de wereld.
Wat later trekt Boot zijn redenering door en stelt hij, nu toch wel héél uitzinnig, dat 'Afghanistan and other troubled lands today cry out for the sort of enlightened foreign administration once provided by self-confident Englishmen in jodhpurs and pith helmets.'
In het hele betoog van Boot wordt de nadruk gelegd op de onoverkomelijkheid van de taak die de VS tot een goed einde moet brengen (de orde in de wereld en de wereldorde regelen), en op het feit dat de rol die de VS wil spelen door de halve wereld wordt toegejuichd en aangemoedigd. Ook de nobele intenties van de Amerikaanse natie worden meerdere malen aangehaald: 'To turn Iraq into a beacon of hope for the oppressed peoples of the Middle East: Now that would be a historic war aim.'
In deze blog is het niet mijn bedoeling kritiek op het opiniestuk van Boot te uiten, dat zou wat al te gemakkelijk zijn (de helft van zijn statements zijn naar mijn mening zo van de pot gerukt dat de haren van menig mens ten berge zouden rijzen zonder ooit weer neder te dalen), maar wel om een illustratie van het neoconservatief denken over 'empire' aan te bieden. Bovendien moet men onthouden dat mildere en meer gematigde betogen van eenzelfde strekking een grote groep van mensen kunnen aanspreken.
Tot slot roept een dergelijke mening interessante hypothetische vragen op: als het beleid van de VS werkelijk zo altruïstisch was -en ik ben mij uitermate bewust van de onzinnigheid van die hypothese-, zou een Amerikaans imperium dan de gewenste oplossing zijn? Een vraag die vele parallellen heeft: Wat bijvoorbeeld met de dominantie van de wereldbank (met het grote aandeel van de VS) inzake ontwikkelingshulp? Kunnen we spreken van een 'imperium'? Al dan niet gewenst?
Hijacking Catastrophe
Als mediamateriaal heb ik gekozen voor de buitengewoon interessante documentaire Hijacking Catastrophe: 9/11, Fear and the Selling of American Empire. De documentaire is integraal te bekijken op youtube. Voor het eerste deel kan je naar deze URL surfen (voor de andere negen delen klik je bij 'aanverwante video's' op het correcte vervolg):
http://nl.youtube.com/watch?v=SltOy_F6ZII
De documentaire heeft het vooral over de invloed van de neoconservatieve lobby in het witte huis, de verborgen agenda van de Bush-administratie, en hoe die agenda door middel van het verspreiden van leugens en angst aan het publiek verkocht wordt. Er zijn bijdragen van onder meer Noam Chomsky, Tariq Ali en Immanuel Wallerstein.
Enkele artikels die kunnen helpen de documentaire te omkaderen:
Tracy, J.F. (2005). Bearing Witness to the Unspeakable: 9/11 and America's New Global Imperialism [elektronische versie].The Journal of American Culture, 28 (1), 85–99.
Calabrese, A. (2005). Casus Belli: US Media and the Justification of the Iraq War [elektronische versie]. Television & New Media, 6 (2), 153-175.
Weiskel, T.C. (2005). From Sidekick to Sideshow—Celebrity, Entertainment, and the Politics of Distraction. Why Americans Are “Sleepwalking Toward the End of the Earth” [elektronische versie]. American Behavioral Scientist, 49 (3), 393-409.
Ik ga het niet zozeer over de documentaire zelf hebben als wel over het feit dat er niet kan gepraat worden over een bepaalde denkwijze rond 'empire' zonder de impact van de media in acht te nemen, iets wat ook specifiek aan bod komt in Hijacking catastrophe.
Tracy (2005, p.98) verwoordt (met betrekking tot 9/11, Irak en 'the American empire') het zo:
'The good/evil framework grafted over 9/11 by American leaders fed the media system’s need for the ideal admixture of seemingly realistic information and narrative, thus perpetuating itself while eliminating in the short term the possibility for critical and historical contexts on the attacks observed in international media. In this way, in its formulaic representation of the crisis, the American media system acted not only in conformity with but also as a vital part of marshalling widespread American support for imperial conquest abroad.'
Ook volgens vele anderen werkte het Amerikaanse media-apparaat door hun berichtgeving een imperialistische politiek in de hand. Door het verkopen van een duidelijke goed vs. slecht dichotomie (die George W. Bush nog altijd met overgave verkondigt) had elke Amerikaan een keuze tussen zwart en wit: tegen de inval in Irak en dus een onpatriottische Amerikaan, of voor de inval in Irak en dus een vrijheidskoesterende en vaderlandslievende Amerikaan. Een tegenstelling die elke poging tot verder onderzoek of beter begrip in de weg staat. Ook het verkopen van het idee van de mogelijkheid van een Amerika als een 'benevolent hegemony' lukte de media aardig, een absolute voorwaarde om een door het grote publiek gesteunde imperialistische politiek te voeren. Bovendien schiep de media mede een klimaat van angst en terreur: geen betere voedingsbodem voor ongenadig en ondoordacht imperialisme.
Eindconclusie over het denken over 'empire' is dat de gangbare discours rond 'empire' en de promotie van 'empire' nooit vermelden wat de waarlijke en onderliggende redenen voor het vormen van een imperium zijn. Onder het motto van noodzakelijkheid en onontkoombaarheid (manifest destiny), buitengewone morele autoriteit en verplichtingen (American exceptionalism), een harde aanpak van een onzichtbaar gevaar, etc. wordt imperialisme gerechtvaardigt. Maar de ware aard van het beestje komt slechts na een tijd aan de oppervlakte: het vormen van een imperium gebeurt altijd ook om politieke en economische belangen te verdedigen of te veroveren, ongeacht de al of niet waarheidsgetrouwe excuses.
Bedankt voor de interessante informatie
Een reactie posten