maandag 31 december 2007

De macht van de historische analogie: München en Vietnam.

In mijn essay ‘Het postnationale Empire van Hardt & Negri: een bespiegeling’ bood ik met het Empire-model van Hardt en Negri en het 3D-chesss game van Joseph Nye modellen aan die de wereldpolitiek trachten te vatten. Ik argumenteerde dat de natiestaat nog steeds een centrale plaats inneemt, al speelt deze haar rol in een kader van interdependentie en samenwerking. Het doel van volgende tekst is de rol van historische analogieën in de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten, dominante actor in het internationale bestel, te bespreken aan de hand van de concepten ‘Munich’ en ‘Vietnam’.

In zijn essay ‘Perils of reasoning by historical analogy: Munich, Vietnam, and American use of force since 1945’ stelt Jeffrey Record, Professor of Strategy and International Security, dat de mens een voorkeur heeft voor het redeneren naar historische analogie. Hij focust op de invloedrijke analogieën van de Conferentie van München (1938) en de Vietnamoorlog. Elk van deze gebeurtenissen geeft de manier vorm waarop verscheidene generaties van beleidsmakers de internationale politiek en de rol van de Verenigde Staten hierin zien sinds de Tweede Wereldoorlog. Staten, net als individuen, maken beslissingen (onder meer) op basis van voorbije ervaringen en de lessen die ze hieruit denken te trekken. ‘Munich’ en ‘Vietnam’ worden door beleidsmakers beschouwd als rampzalige gebeurtenissen waarvan de herhaling tegen elke kost dient te worden vermeden.

Politiek journalist Robert Kaplan schetst in het artikel ‘Foreign policy: Munich versus Vietnam’ beide invloeden, hun prominentie en de gevaren die erachter schuilen. ‘Munich’ verwijst naar de verzoeningspolitiek die tegenover Nazi-Duitsland werd gevoerd in de jaren ´30. Na de Conferentie van München in 1938, waarop Sudetenland succesvol door Hitler werd geclaimd, verklaarde de Britse premier Neville Chamberlain dat Hitler ‘vrede bracht in dit tijdperk’. De vrees dat dergelijke verzoeningspolitiek – Hitlers ambitie intomen door hem Sudetenland te schenken – in de toekomst gelijkaardige desastreuze gevolgen zou kennen achtervolgt westerse beleidsmakers tot vandaag. ‘Munich’ leidt tot het gebruik van geweld tegen de ‘niet te stillen agressie’ van totalitaire staten, want verzoening provoceert méér agressie. Kaplan ziet idealistische principes en activisme als de basis van de Munich-analogie. ‘Munich’ betreft het verspreiden van universalistische principes als ‘taking care of the world and the lives of others’. Ze vereist een sterke binnenlandse positie, zowel op militair en economisch vlak, gezien de uitgaven die ermee gepaard gaan mogelijk consequenties hebben voor de nationale welvaart. Deze historische analogie overheerst na een lange periode van vrede en welvaart: Wanneer men ‘oorlog’ slechts als een abstractie percipieert, is men sneller geneigd een verzoeningspolitiek in te ruilen voor een agressiever buitenlands beleid (Kaplan, 2007).

De analogie van ‘Munich’ is gelinkt aan de dominotheorie, zo beschrijft Record (1998), die verwijst naar de acties die Hitler ondernam na de Conferentie van Berlijn: de bezetting van de rest van Tsjecho-Slovakije, de inval in Polen, aanvallen op dertien andere staten en de oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten. De dominodoctrine propageert dat Saddam Hoessein in 1991 na Koeweit zou doorstoten naar Saoudi-Arabië en vervolgens naar de hele regio. President Kennedy paste ze toe op Vietnam:

“Vietnam represents the cornerstone of the Free World in Southeast Asia, the keystone to the arch, the finger in the dike. Burma, Thailand, India, Japan, the Philippines and obviously Laos and Cambodia are among those whose security would be threatened if the red tide of communism overflowed into Vietnam.” (Kennedy geciteerd in Record, 1998)

‘Munich’ was voor presidenten Truman, Eisenhower, Kennedy en Johnson en beleidsfiguren als Marshall, Acheson en Dulles een vormgevend argument voor de buitenlandse politiek van de VS in de Koude Oorlog: de ‘containment’ van de Sovjetunie. In dit kader globaliseerde de Koude Oorlog en vocht de VS in Korea en Vietnam. ‘Munich’ was tevens de drijvende kracht achter de eerste Golfoorlog (al erkende Bush Senior de ‘fears of another Vietnam’ en werd de Weinberger-Powell doctrine (cf. infra) in zijn beleid inzake Irak gereflecteerd), de militaire operaties in Bosnië en Kosovo en het aanpakken van Saddam Hoessein na Elf September. Natuurlijk is dit historische gegeven slechts één van vele factoren die tot beleidsbeslissingen bijgedragen heeft. Kenmerkend voor de toepassing van de Munich-doctrine vandaag zijn de preventieve militaire operaties van de Verenigde Staten.

De Vietnamoorlog toonde aan dat ‘Munich’ in geval van overreach rampzalige consequenties kan hebben. De historische analogie van ‘Vietnam’ die hierop is gebaseerd is gelinkt met realistische principes en betreft in de eerste plaats het zorg dragen voor zichzelf. Het realistische ‘Vietnam’ heeft de aantrekkingskracht niet van het idealistische ‘Munich’ en wordt volgens Kaplan (2007) enkel gerespecteerd wanneer de situatie is verergerd na het toepassen van de München-analogie. De historische analogie ‘Vietnam’ had volgens Record vooral invloed op het Congres en het Pentagon, eerder dan op het Witte Huis, en leidde tot het ontmoedigen, beperken of vermijden van het niet-verplichte gebruik van geweld in alle niet-buitengewone politieke omstandigheden. Sinds de vroege jaren ´70 gebruikte het Congres haar macht om militair machtsvertoon te blokkeren in Angola en Centraal Amerika, om de interventie in Somalië te beëindigen en om voorwaarden te stellen bij de interventie in Bosnië. Record percipieert een de facto alliantie tussen het militaire apparaat (dat na Vietnam erg terughoudend was tegenover het gebruik van geweld) en het Congres, met de bedoeling de presidentiële macht aangaande het gebruik van geweld te temperen. Zo vergrootte het Congres de invloed van militair advies in civiele autoriteiten (Record, 1998).

De historische analogie ‘Vietnam’ komt tot uiting in een statement van voormalig Secretaris van Defensie Caspar Weinberger die in 1984 stelde dat de aanwezigheid van vitale belangen en een totale toewijding aan de oorlog vereisten zijn vooraleer de VS zich militair mag engageren. Het ontbreken van geweldloze alternatieven en de aanwezigheid van binnenlandse en politieke steun zijn andere condities. De doctrine van Colin Powell, die van het vermijden van een nieuw Vietnam zijn levenswerk maakte, ligt in het verlengde hiervan (Record, 1998). Volgens Kaplan is ‘Munich’ vandaag in trek bij agressieve liberale internationalisten en neoconservatieve interventionalisten, terwijl ‘Vietnam’ de klassieke realisten betreft, die zich zowel onder Republikeinen en Democraten bevinden. ‘Munich’ blijft echter het dominante paradigma in de Amerikaanse politiek (Kaplan, 2007).

‘Munich’ faalde in Vietnam en in de derde Golfoorlog, en de VS-interventies in Libanon en Somalië waren slecht geadviseerd en uitgevoerd. De historische analogie van ‘Vietnam’ is echter ook niet vrij van gevaren: Deze analogie kan leiden tot isolationisme en een naïeve verzoeningspolitiek. Record stelt dat redeneren volgens élke historische analogie desastreuze gevolgen kan hebben wanneer het ondoordacht gebeurt. Geen twee historische gebeurtenissen zijn immers dezelfde, en de toekomst is méér dan een lineaire voortzetting van het verleden. Desalniettemin kan, wanneer situaties worden vergeleken en de juiste analyses worden gemaakt, het verleden vaak een les zijn voor het heden.

Te raadplegen op:

Record, Jeffrey (March 1998). Perils of Reasoning by Historical Analogy: Munich, Vietnam, and American Use of Force since 1945. Geraadpleegd op 25 december, 2007 op http://www.au.af.mil/au/awc/awcgate/cst/csat4.pdf

Referentie:

Kaplan, Robert (4 May 2007). Foreign Policy: Munich Versus Vietnam. Geraadpleegd op 25 december, 2007 op http://www.theatlantic.com/doc/200705u/vietnam-munich

Simon Pierens

Geen opmerkingen: