maandag 31 december 2007

De macht van de historische analogie: München en Vietnam.

In mijn essay ‘Het postnationale Empire van Hardt & Negri: een bespiegeling’ bood ik met het Empire-model van Hardt en Negri en het 3D-chesss game van Joseph Nye modellen aan die de wereldpolitiek trachten te vatten. Ik argumenteerde dat de natiestaat nog steeds een centrale plaats inneemt, al speelt deze haar rol in een kader van interdependentie en samenwerking. Het doel van volgende tekst is de rol van historische analogieën in de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten, dominante actor in het internationale bestel, te bespreken aan de hand van de concepten ‘Munich’ en ‘Vietnam’.

In zijn essay ‘Perils of reasoning by historical analogy: Munich, Vietnam, and American use of force since 1945’ stelt Jeffrey Record, Professor of Strategy and International Security, dat de mens een voorkeur heeft voor het redeneren naar historische analogie. Hij focust op de invloedrijke analogieën van de Conferentie van München (1938) en de Vietnamoorlog. Elk van deze gebeurtenissen geeft de manier vorm waarop verscheidene generaties van beleidsmakers de internationale politiek en de rol van de Verenigde Staten hierin zien sinds de Tweede Wereldoorlog. Staten, net als individuen, maken beslissingen (onder meer) op basis van voorbije ervaringen en de lessen die ze hieruit denken te trekken. ‘Munich’ en ‘Vietnam’ worden door beleidsmakers beschouwd als rampzalige gebeurtenissen waarvan de herhaling tegen elke kost dient te worden vermeden.

Politiek journalist Robert Kaplan schetst in het artikel ‘Foreign policy: Munich versus Vietnam’ beide invloeden, hun prominentie en de gevaren die erachter schuilen. ‘Munich’ verwijst naar de verzoeningspolitiek die tegenover Nazi-Duitsland werd gevoerd in de jaren ´30. Na de Conferentie van München in 1938, waarop Sudetenland succesvol door Hitler werd geclaimd, verklaarde de Britse premier Neville Chamberlain dat Hitler ‘vrede bracht in dit tijdperk’. De vrees dat dergelijke verzoeningspolitiek – Hitlers ambitie intomen door hem Sudetenland te schenken – in de toekomst gelijkaardige desastreuze gevolgen zou kennen achtervolgt westerse beleidsmakers tot vandaag. ‘Munich’ leidt tot het gebruik van geweld tegen de ‘niet te stillen agressie’ van totalitaire staten, want verzoening provoceert méér agressie. Kaplan ziet idealistische principes en activisme als de basis van de Munich-analogie. ‘Munich’ betreft het verspreiden van universalistische principes als ‘taking care of the world and the lives of others’. Ze vereist een sterke binnenlandse positie, zowel op militair en economisch vlak, gezien de uitgaven die ermee gepaard gaan mogelijk consequenties hebben voor de nationale welvaart. Deze historische analogie overheerst na een lange periode van vrede en welvaart: Wanneer men ‘oorlog’ slechts als een abstractie percipieert, is men sneller geneigd een verzoeningspolitiek in te ruilen voor een agressiever buitenlands beleid (Kaplan, 2007).

De analogie van ‘Munich’ is gelinkt aan de dominotheorie, zo beschrijft Record (1998), die verwijst naar de acties die Hitler ondernam na de Conferentie van Berlijn: de bezetting van de rest van Tsjecho-Slovakije, de inval in Polen, aanvallen op dertien andere staten en de oorlogsverklaring aan de Verenigde Staten. De dominodoctrine propageert dat Saddam Hoessein in 1991 na Koeweit zou doorstoten naar Saoudi-Arabië en vervolgens naar de hele regio. President Kennedy paste ze toe op Vietnam:

“Vietnam represents the cornerstone of the Free World in Southeast Asia, the keystone to the arch, the finger in the dike. Burma, Thailand, India, Japan, the Philippines and obviously Laos and Cambodia are among those whose security would be threatened if the red tide of communism overflowed into Vietnam.” (Kennedy geciteerd in Record, 1998)

‘Munich’ was voor presidenten Truman, Eisenhower, Kennedy en Johnson en beleidsfiguren als Marshall, Acheson en Dulles een vormgevend argument voor de buitenlandse politiek van de VS in de Koude Oorlog: de ‘containment’ van de Sovjetunie. In dit kader globaliseerde de Koude Oorlog en vocht de VS in Korea en Vietnam. ‘Munich’ was tevens de drijvende kracht achter de eerste Golfoorlog (al erkende Bush Senior de ‘fears of another Vietnam’ en werd de Weinberger-Powell doctrine (cf. infra) in zijn beleid inzake Irak gereflecteerd), de militaire operaties in Bosnië en Kosovo en het aanpakken van Saddam Hoessein na Elf September. Natuurlijk is dit historische gegeven slechts één van vele factoren die tot beleidsbeslissingen bijgedragen heeft. Kenmerkend voor de toepassing van de Munich-doctrine vandaag zijn de preventieve militaire operaties van de Verenigde Staten.

De Vietnamoorlog toonde aan dat ‘Munich’ in geval van overreach rampzalige consequenties kan hebben. De historische analogie van ‘Vietnam’ die hierop is gebaseerd is gelinkt met realistische principes en betreft in de eerste plaats het zorg dragen voor zichzelf. Het realistische ‘Vietnam’ heeft de aantrekkingskracht niet van het idealistische ‘Munich’ en wordt volgens Kaplan (2007) enkel gerespecteerd wanneer de situatie is verergerd na het toepassen van de München-analogie. De historische analogie ‘Vietnam’ had volgens Record vooral invloed op het Congres en het Pentagon, eerder dan op het Witte Huis, en leidde tot het ontmoedigen, beperken of vermijden van het niet-verplichte gebruik van geweld in alle niet-buitengewone politieke omstandigheden. Sinds de vroege jaren ´70 gebruikte het Congres haar macht om militair machtsvertoon te blokkeren in Angola en Centraal Amerika, om de interventie in Somalië te beëindigen en om voorwaarden te stellen bij de interventie in Bosnië. Record percipieert een de facto alliantie tussen het militaire apparaat (dat na Vietnam erg terughoudend was tegenover het gebruik van geweld) en het Congres, met de bedoeling de presidentiële macht aangaande het gebruik van geweld te temperen. Zo vergrootte het Congres de invloed van militair advies in civiele autoriteiten (Record, 1998).

De historische analogie ‘Vietnam’ komt tot uiting in een statement van voormalig Secretaris van Defensie Caspar Weinberger die in 1984 stelde dat de aanwezigheid van vitale belangen en een totale toewijding aan de oorlog vereisten zijn vooraleer de VS zich militair mag engageren. Het ontbreken van geweldloze alternatieven en de aanwezigheid van binnenlandse en politieke steun zijn andere condities. De doctrine van Colin Powell, die van het vermijden van een nieuw Vietnam zijn levenswerk maakte, ligt in het verlengde hiervan (Record, 1998). Volgens Kaplan is ‘Munich’ vandaag in trek bij agressieve liberale internationalisten en neoconservatieve interventionalisten, terwijl ‘Vietnam’ de klassieke realisten betreft, die zich zowel onder Republikeinen en Democraten bevinden. ‘Munich’ blijft echter het dominante paradigma in de Amerikaanse politiek (Kaplan, 2007).

‘Munich’ faalde in Vietnam en in de derde Golfoorlog, en de VS-interventies in Libanon en Somalië waren slecht geadviseerd en uitgevoerd. De historische analogie van ‘Vietnam’ is echter ook niet vrij van gevaren: Deze analogie kan leiden tot isolationisme en een naïeve verzoeningspolitiek. Record stelt dat redeneren volgens élke historische analogie desastreuze gevolgen kan hebben wanneer het ondoordacht gebeurt. Geen twee historische gebeurtenissen zijn immers dezelfde, en de toekomst is méér dan een lineaire voortzetting van het verleden. Desalniettemin kan, wanneer situaties worden vergeleken en de juiste analyses worden gemaakt, het verleden vaak een les zijn voor het heden.

Te raadplegen op:

Record, Jeffrey (March 1998). Perils of Reasoning by Historical Analogy: Munich, Vietnam, and American Use of Force since 1945. Geraadpleegd op 25 december, 2007 op http://www.au.af.mil/au/awc/awcgate/cst/csat4.pdf

Referentie:

Kaplan, Robert (4 May 2007). Foreign Policy: Munich Versus Vietnam. Geraadpleegd op 25 december, 2007 op http://www.theatlantic.com/doc/200705u/vietnam-munich

Simon Pierens

Het postnationale Empire van Hardt & Negri: een bespreking.

In deze tekst wens ik een blik te werpen op het concept ‘Empire’ (Hardt & Negri) dat sinds de publicatie van het gelijknamige werk in 2000 een voorname positie innam in het denken rond globalisering en imperialisme. Een publicatie van Michael Hardt in Nations vormt de basis voor mijn bespreking. Ik zal mijn aandacht vooral toespitsen op de relevantie van het concept voor de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. Centraal staan volgende vragen: Binnen welk globaal kader vindt het buitenlandse beleid van de Verenigde Staten plaats? Wordt het gedicteerd door nationale economische en politieke belangen? In welke mate kan hier van klassiek imperialisme worden gesproken?

Politiek filosofen Hardt en Negri ontwaren in de actuele wereld een opkomend ‘Empire’, dat ze pejoratief beoordelen. Hardt beschrijft het Empire als een ‘nieuw monster’, een gedecentraliseerd en gedeterritorialiseerd netwerk van collaborerende machten, inclusief de dominante natiestaten, supranationale instituties (het IMF, de Wereldbank…), multinationals, bepaalde niet-gouvernementele organisaties etc. (Hardt, 2006). Het incorporeert in toenemende mate de hele globale ruimte in haar open, uitbreidende grenzen. Het is een politieke vorm die afgestemd is op de belangen van het globale kapitaal (eerder dan die van de individuele natiestaat). De globale markt is allesoverheersend, en politieke controle dient enkel tot economische controle en het verwerven van bronnen en surplus. Hardt en Negri claimen dat deze macht globale hiërarchieën in stand zal houden: de rijke blijft rijk en de arme arm, en de macht berust in de handen van enkelen. De basis van het opkomende Empire wordt gelegd bij de nucleaire technologie (die ervoor zorgde dat de meeste landen beslissingsmacht verloren inzake oorlog en vrede), de wereldmarkt en de ontwikkeling van de communicatiekanalen. Met deze elementen regeert en controleert het Empire het globale systeem (Hardt & Negri, 2000, pp.314-317). Hardt en Negri beschrijven de consensus die vandaag rond het Empire is ontstaan. Mijns inziens valt in deze verwijzing naar gouvernmentality een foucaultiaanse inbreng terug te vinden in hun werk. De consensus betreft volgens de auteurs één omtrent universele waarden: mensenrechten, democratie en vrede. Illustratief hiervoor is de ontwikkeling van het ‘right to intervene’ (p.33). Critici als Schirato en Webb argumenteren dat deze consensus niet is gebaseerd op universele waarden maar op economische waarden en idealen als vrije markt, deregulering etc. (Schirato & Webb, 2003 , p.108).

De interne dynamiek van het Empire wordt omschreven als een samenwerking tussen een monarch en een groep aristocraten. Vandaag is de monarch veelal de VS-regering, in andere gevallen het IMF of een andere macht. Twee implicaties leidt Hardt (2006) hier zelf uit af: (1) Er is sprake van een machtshiërarchie en (2) de monarch kan niet unilateraal handelen maar is afhankelijk van aristocraten. Geen enkele macht, inclusief de VS, kan succesvol zijn wanneer ze de interne dynamiek van Empire negeert. Samenwerken is een vereiste, niet alleen met andere dominante natiestaten maar ook met ondergeschikte natiestaten (ook zij maken deel uit van het systeem) en de andere actoren. Volgens Hardt verklaart dit het toenemende belang van regionale allianties en het succes van de ‘Groep van 22’ onder leiding van Brazilië die in 2003 de WTO-ontmoetingen in Cancún blokkeerde. De monarch hangt continu af van haar aristocraten, onder meer om haar oorlogen te financieren en schulden te vereffenen. Met het oog op de oorlogsuitgaven en financiële balans van de Verenigde Staten lijkt dit mij een erg actueel gegeven.

Als dominante natiestaat maken de VS deel uit van het Empire, al voeren ze niet altijd het hoogste woord. Hardt en Negri linken het opkomen van dit nieuwe wereldsysteem aan het einde van het imperialisme, door hen gezien als ‘the imposition of the national sovereignty of a dominant country over foreign territory through colonial administration, military occupation and economic coercion’ (Hardt, 2006). Na Elf September werden de oorlogen, preventieve acties, militaire bezettingen en projecten om de politieke kaart van het Midden-Oosten te bepalen algemeen als imperialistische acties beschouwd. Tevens werden ze door haar neoconservatieve auteurs en het Witte Huis als dusdanig benoemd, evenwel met een positieve connotatie. Men percipieerde de wereld door de lens van het oude imperialisme, gebruik makend van traditionele wapens en objectieven. Hardt beschouwt de oorlog in Irak als de laatste klassieke imperialistische oorlog. Deze politiek voldoet echter niet langer aan de vereisten van het opkomende Empire. Het debacle van Irak wordt aangevuld met praktijkvoorbeelden: De Verenigde Staten kunnen niet langer hun economische politiek opleggen aan hun ‘achtertuin’, Latijns Amerika, en werden door de orkaan Katrina geconfronteerd met hun limieten binnen de eigen grenzen (ten gevolge van de defensie-uitgaven). Hardt besluit dat de VS niet sterk genoeg is om een imperialistische macht te zijn, maar vooral dat het imperialisme en haar methoden aan effectiviteit verliezen en een andere vorm van globale dominantie haar plaats inneemt. De Bush-administratie werd zich bewust van deze realiteit, zo stelt Hardt, getuige haar samenwerking met Europa, Rusland en China na haar eerdere unilaterale beleid inzake Iran.

Wat is de positie van de natiestaat echter binnen dit Empire? Hardt en Negri sluiten het belang van het realistische interstatelijke systeem niet uit, gezien staten elementen zijn die binnen het Empire functioneren. Toch zien ze staat en politiek als ondergeschikt aan de globale organisatie van de kapitalistische markt, die een universele macht bezit. Bovendien stellen Hardt en Negri dat ‘the distinct national colours of the imperialist map of the world have merged and blended in the imperial global rainbow’ (Hardt & Negri, 2000, pp.xii-xiii). De ‘decline’ van de natiestaat en het vervagen van grenzen die ze letterlijk vermelden lijken mij een onderwaardering van het belang van de natiestaat in de huidige internationale politiek. Naar mijn mening worden internationale fenomenen nog steeds in lokale termen geïnterpreteerd en is de associatie tussen territorium en identiteit minstens even sterk als tevoren, zoals we ook in Vlaanderen mochten ervaren. Hardt en Negri overdrijven deze achteruitgang van de natiestaat. Vooralsnog bestaan het IMF en de Wereldbank nog steeds uit nationale overheden met particuliere belangen. Mij lijkt het eerder zo dat via globalisering en Empire een systeem zich constitueert dat staten een relevante positie biedt naast andere actoren. Hardt en Negri beschrijven staten als ondergeschikt aan de globale kapitalistische logica; volgens mij dienen globalisering en Empire niet zozeer als uitdagers van de staat te worden beschouwd, maar eerder als fenomenen die worden gedreven door de belangen van (onder meer) natiestaten. Staten schrijven zich uit eigenbelang als het ware in dit systeem in. In tegenstelling tot het model van Hardt en Negri laat dergelijke benadering ook ruimte voor een ‘counter-empire’ buiten het kapitalistische systeem om.

De toenemende decentralisering en de aangroei van het aantal relevante actoren op globale schaal nemen dus niet weg dat de politiek één van de minst geglobaliseerde arena’s is. Ik maak graag een uitweiding naar het 3D-chess game van Joseph Nye (2002, p.39), die drie niveaus van internationale politiek en hun respectievelijke protagonisten onderscheidt. Net als bij Hardt en Negri staat samenwerking centraal in zijn analyse, waarin hij echter de dwingende macht van het kapitalisme en het discours achterwege laat. Op het veiligheidsniveau is een centrale rol weggelegd voor staten en internationale organisaties (EU, VN, IMF, Wereldbank), op het economische niveau ontwaart hij een interdependentie tussen staten, internationale organisaties en niet-territoriale actoren, en op het transnationale niveau ontwaart hij staten, internationale organisaties, transnationale actoren en ‘normen’ als protagonisten. Op alle niveaus blijven staten een bepalende rol spelen. Ze blijven de basiseenheid van de internationale politiek.

Te raadplegen op:

Hardt, Michael (31 July 2006). From Imperialism to Empire. Geraadpleegd op 27 december, 2007 op http://www.thenation.com/doc/20060731/hardt

Referenties:

Hardt, M., Negri, A. (2000). Empire. Cambridge: Harvard University Press.

Nye, Joseph, (2002). The Paradox of American Power. New York: Oxford University Press.

Schirato, Tony, Webb, Jen (2003). Understanding Globalisation. London: SAGE publications.


Simon Pierens

De limieten van het imperialisme: Michael Mann.


Volgend essay betreft een bespreking van het interview met Michael Mann, Professor in de Sociologie, in de reeks ‘Conversations with History’. Het gesprek vond plaats aan de Universiteit van Berkeley op 27 februari 2004, na de publicatie van Incoherent Empire. Het interview beviel me in grote mate gezien zijn definitie van ‘empire’ (hier met kleine letter) contrasteert met de betekenis van het concept ‘Empire’ bij Hardt en Negri, beschreven in mijn essay ‘Het postnationale Empire van Hardt & Negri: een bespiegeling’. Na deze afweging volgt een bespreking van de relevante passages uit het interview volgens een zelf aangebrachte structuur.

In Incoherent Empire bestudeert Mann het imperialisme van de Verenigde Staten. Mann beschrijft de VS als actor in de internationale politiek, al kan deze niet onafhankelijk acteren. Uit het interview leid ik af dat Mann overtuigd is van de multipolariteit van het hedendaagse interstatelijke systeem, al spitst hij de noodzaak van internationale samenwerking hier enkel toe op militaire operaties van de Verenigde Staten buiten de eigen landsgrenzen. Op verschillende vlakken is een wezenlijk verschil waarneembaar met de visie van Hardt en Negri op het internationale systeem. Dezen beschouwen het kapitalistische systeem als allesoverheersend, en de VS slechts als een (evenwel dominante) actor in een opkomend wereldsysteem (Empire) dat door het globale kapitaal wordt geregeerd (Hardt & Negri, 2000). De VS is afhankelijk van dit kapitaal: haar politieke beleid vormt zich naar de economische belangen die spelen. Michael Mann beschouwt de VS als een (al dan niet imperialistische) voorname speler in een globale ruimte waarin naast ideologie ook politieke, economische en militaire macht de verhoudingen bepalen. Natiestaten functioneren binnen dit systeem in het nastreven van hun eigen belangen, niet gestuurd door een dwingende economische hand: ‘This is not the age of empire, this is the age of nation state. […] This is the main ideology of our times, national self-determination’.

In tegenstelling tot Hardt en Negri ligt de focus bijgevolg niet op het globale systeem, maar op de VS als actor. Waar het Empire van Hardt en Negri het imperialisme van de natiestaat naar het verleden verwees, zal Mann in zijn analyse de VS beschouwen als een ‘mogelijk’ imperialistische actor. Hardt en Negri onderscheiden ‘imperialisme’ en ‘Empire’, bij Mann dekken beiden dezelfde lading. Zijn analyse van de hedendaagse machtsverhoudingen én het principe van nationale soevereiniteit doen hem echter besluiten dat van imperialisme (ofwel: het Amerikaanse empire) vandaag geen sprake kan zijn.

In het interview beschrijft Michael Mann de evolutie van het Amerikaanse empire sinds 1945, wanneer de andere ‘empires’ met uitzondering van de Sovjetunie en de Verenigde Staten ineenstortten. De VS werd de dominante macht over tweederde van de wereld, al betrof het een indirect of informeel rijk: Men viel geen landen binnen maar ondersteunde cliëntstaten over de hele wereld. Na de implosie van de Sovjetunie werd de VS de enige supermacht, zeker op militair vlak. Waar de hegemonische macht onder Clinton indirecte controle bleef uitoefenen, zou de VS onder Bush Junior evenwel een meer agressieve rol opnemen: ‘embracing empire, going in and controlling places’.

‘Om algemene macht uit te oefenen’, zo redeneert Mann, ‘is een combinatie van vier machtstypes nodig: economische (controle over de productiemiddelen), ideologische (het geloofsysteem), militaire en politieke macht’. Mann analyseert in Incoherent Empire de actuele rol van de Verenigde Staten volgens deze vier factoren en toetst ze aan het klassieke ‘empire’, dat ontstaat wanneer een staat een andere binnenvalt en koloniseert. Pacificatie en politieke controle vereisen lokale bondgenoten aan wie machten worden gedelegeerd en die gradueel opgenomen worden in het empire. De patronagerelaties garanderen de ideologische macht. Wat vandaag voor het directe imperialisme van de Verenigde Staten moet doorgaan heeft echter met andere omstandigheden te maken. Mann geeft aan dat voor pacificatie zowat tweeëneenhalf maal het aantal troepen nodig is dat in de eigenlijke strijd werd ingezet. De verspreiding over het grondgebied, zo zagen we in Irak, maakt hen kwetsbaarder in confrontatie met guerillastrijders. Bovendien is er sprake van een ‘revolutie in de oorlogsvoering van de zwakke’ op vlak van wapens en communicatietechnieken.

Op politiek vlak viel de VS Irak binnen zonder zekerheid over lokale bondgenoten. Reden? Het nationalisme. Mann beschrijft hoe het Indische nationalisme ook zonder WOII de Britten had verjaagd en hoe de VS in Vietnam door het Vietnamese nationalisme werden verslagen. Het Britse (op India na) en Romeinse rijk kwamen hier nooit mee in contact. Vandaag de dag is het nationalisme echter gemeengoed en ook in Irak present: ‘We should be running our own country and not the Americans’. Deze ideologie heeft politieke consequenties gezien het minder evident wordt lokale bondgenoten te vinden voor de uitbreiding van het empire. De VS kan het zich bovendien niet veroorloven om het ideologische luik te negeren zoals in het kader van de Koude Oorlog meermaals gebeurde bij het steunen van despotische machthebbers etc. Aldus worden door Mann de limieten van het ‘gespierde’ rijk aangetoond. Mann concludeert dat de afhankelijkheid van deze factoren een klassiek imperialisme vandaag onmogelijk maakt. Hij keurt het echter ook moreel af via zijn verwerping van de universalistische moderniseringsthese: Zoals in Europa en de VS kan enkel een graduele opbouw van democratische instituties hen een duurzaam karakter bieden. In Irak heeft een restitutie van een gedecentraliseerde gemeenschap en patronagerelaties meer waarde dan het opleggen van democratische instituties die de hunne niet zijn.

De teneur van het interview leidt me tot volgende conclusie: Mann beschouwt de Irak-oorlog als een fatale vergissing. De Verenigde Staten zouden zich naar zijn mening meer moeten concentreren op een (desnoods agressieve) verzoeningspolitiek. In de praktijk kan de VS de rol niet spelen die haar wordt toegedicht: haar militaire macht schiet tekort in pacificatie, haar politieke macht is onzeker en haar ideologie contrasteert met de praktijk van het militarisme. Mann gaat niet specifiek in op de multipolariteit van het internationale staatsbestel, al kan zijn overtuiging terzake uit het interview worden afgeleid. Politieke en militaire samenwerking blijkt een vereiste, want de relatieve macht van de VS gaat, met uitzondering van het militaire domein, achteruit.


Referenties:

Hardt, M., Negri, A. (2000). Empire. Cambridge: Harvard University Press.

Mann, Michael (2003). Incoherent Empire. London: Verso.

Simon Pierens

Now they tell us?

Hier wil ik kort ingaan op een recente gebeurtenis: het onlangs vrijgegeven National Intelligence Estimate (NIE) begin december 2007. Het nader analyseren van de reactie van president Bush en zijn entourage op die gebeurtenis bevestigt mijns inziens de stelling van Michael Parenti dat de VS er een imperialistische politiek op na houdt. Ik baseer mij hiervoor op twee verwante artikels uit Time: dat van Joe Klein “Iran Nuke’s: Now they tell us?” en de review daarop door Charles Krauthammer “Keep up the Pressure” (beiden verschenen in de Time van 17 december).

nen in de Time van 17 december) authammer: utale realiteit van de VS-wereldheerschappij, Antwerpen, EPO vzw

Het is onderhand wel duidelijk dat de VS zich vandaag profileren als dé wereldmacht. Die positie impliceert evenwel niet dat Bush vrij spel krijgt en ongegeneerd zijn politiek kan voeren. Bush dient nog steeds verantwoording af te leggen voor zijn daden, is het niet aan de Verenigde Naties, dan toch aan zijn eigen bevolking. Dat die verantwoording herhaaldelijk niet blijkt te stroken met de werkelijkheid, zou eigen zijn aan imperialistische staten: “De redenen om imperialistische interventies te rechtvaardigen zijn even talrijk als gekunsteld (Parenti, p. 112)”. Prachtig recent voorbeeld daarvan was Irak waar - ondanks alle kunstig verzamelde ‘harde’ bewijzen – uiteindelijk toch geen WMD’s aanwezig waren. Het zal Bush weinig deren, zijn doel in Irak is bereikt: Irak werd aangevallen, Hoessein is veroordeeld en de olie in ‘goede’ handen. Even leek het erop dat het ook Iran zo zou vergaan. Het begon reeds in januari 2002 toen Bush op zijn jaarlijkse State of the Union nog liet weten dat “Iran aggressively pursues these weapons and exports terror… States like these, and their terrorist allies, constitute an axis of evel, arming to threaten the peace of the world”. Zijn woorden tonen opnieuw dat Bush duidelijk het slaan met de imperialistische zweep kent: eerst aantonen dat de wereldvrede in gevaar verkeert en er onmiddellijk aan toevoegen dat jìj je vrijwillig opgeeft de kastanjes uit het vuur te halen. We hadden niets minder verwacht van het Witte Huis.

Gelukkig voor Iran, dreigt het plan dat Bush en zijn medewerkers uitstippelden, niet te verlopen zoals gewenst. In begin december 2007 verscheen het National Intelligence Estimate (NIE) waarin 16 Amerikaanse intelligence services met ‘moderate certainty’ stellen dat Iran zijn nucleaire activiteiten in 2003 opgeschort heeft. Deze verklaring kwam hard aan, niet alleen bij Bush maar ook bij de voorstanders van een interventie in Iran. Het stelde Bush de afgelopen maand voor de moeilijke taak zijn Iran-politiek te verdedigen. Het is deze verdediging die onze verdere aandacht krijgt en wel om twee redenen. Vooreerst omdat Bush, zoals hij zelf aankondigde begin december, ‘I’m going to use the NIE to continue to rally the international community for the sake of peace’. Hoewel het NIE Bush ogenschijnlijk blok zet, weet hij de resultaten uit het rapport op een zodanige manier aan te wenden dat ze zijn politiek toch ten goede komen. Ten tweede onthult de hardnekkigheid waarmee hij zijn politiek verdedigt veel over zijn (imperialistische) politiek.

Na het vrijgeven van het NIE zagen velen de tijd rijp om de plannen van Bush om Iran aan te vallen, te laten varen. Er werd veronderstelt dat Bush zich niet kon onttrekken aan de conclusie van het NIE en zijn aanvallende houding tegenover Iran niet langer zou kunnen vrijwaren. Het lijkt echter anders uit te draaien. Bush stapt niet àf van zijn politiek maar bouwt ze, met behulp van het rapport, juist verder uit. Dit doet hij op basis van twee simpele tactieken: enerzijds ondermijnt hij de geloofwaardigheid van zijn tegenpartijen en anderzijds wendt hij de conclusies van het rapport aan in zijn voordeel.

Bij de eerste tactiek zien we dat Bush de geloofwaardigheid van zowel het rapport als van Iran in twijfel probeert te trekken. Dit doet hij door er steeds de nadruk op te leggen dat de conclusie van het rapport slechts met een ‘moderate certainty’ gepresenteerd wordt. Daarnaast stelt Bush ook dat: The CIA and other intelligence agencies are trying to compensate for their gross failure on Iraq’s supposed WMD by downplaying Iran’s capabilities’. Een tactiek die ook door Krauthammer toegepast wordt: ‘One can never be sure how these double- and triple agent mirror games are played, which might be why the NIE is only ‘moderately confident’ it has gotten this one right’. Bush maakt duidelijk dat niet kan vertrouwd worden op de resultaten uit het NIE en er dus geen sprake is van het opdoeken van zijn offensieve strategie. Ook naar Iran toe wordt wantrouwen geuit. Verwijzend naar de bluf van Saddam Hoessein wordt ook naar Iran toe dezelfde houding aangenomen: “So we must be prepared to grant that bluff and pretense may be part of the Iranian nucleair game as well.” Door deze twee publiek in twijfel te trekken, heeft Bush al een deel van zijn doel bereikt.

De tweede tactiek bestaat erin het rapport – aangenomen dat het toch waarheid bevat – aan te wenden voor eigen belang. Dit gebeurde vrij snel na de vrijlating van het NIE. Al op 4 december kwam Bush zijn repliek: ‘I view this report as a warning signal that they had the program, they halted the program… It’s a warning signal that they could restart it’. Krauthammer sluit zich hier overigens bij aan: Suspension does not mean abandonment’. Aangenomen dat Iran effectief zijn plannen opgeschort heeft, wijst niets erop dat ze het niet opnieuw kunnen starten. In het licht van deze kennis, pleit Bush er dan ook voor om zijn offensief ten opzichte van Iran verder te ontplooien.

Hiermee zijn we aan het tweede punt belandt: de koppigheid waarmee Bush weigert van zijn politiek tegenover Iran af te zien. Voor velen, waaronder de democraten en de EU, is de internationale diplomatieke druk de basis geweest voor Iran om af te zien van zijn nucleaire programma in de herfst van 2003 waardoor een militaire aanpak en verdere sancties niet nodig zijn. Bush volgt echter een andere logica en stelt dat de sancties opgedreven moeten worden om Iran in het gelid te houden. Versoepeling van het beleid zou Iran er toe aanzetten hun ‘slechte’ activiteiten terug op te nemen. De onwil van Bush om de militaire plannen op te bergen, kan opgevat worden als typisch imperialistisch: ‘Wat nu juist zo typisch is aan het imperialisme is […] zijn voortdurend terugvallen op gewapende onderdrukking en repressie’ (p. 33). Imperia willen geen enkele kans onbenut laten om hun macht te tonen en te confirmeren. In welke mate het NIE Iran vrijwaart van een Amerikaanse militaire inval, is nog maar de vraag want, zo concludeert Klein “This President appears to lack the desire, creativity and patience to engage in the most important diplomacy a nation can face – with its enemies – over issues that could mean the difference between war and peace”.

Referenties:

- Parenti M. (2003), Het vierde rijk of de brutale realiteit van de VS-wereldheerschappij, Antwerpen, EPO vzw.

Michael Parenti is onze startbron geweest voor deze site. Ik heb mij voor het schrijven van mijn artikels meer gebaseerd op zijn, overigens zeer interessante, boek over de VS-wereldheerschappij. We moeten er echter rekening mee houden dat Parenti een standpunt verkondigt en daarom niet altijd zo gematigd is in zijn uitspraken of argumenten. Hij is ervan overtuigd dat de VS een imperium zijn en wil dat aantonen met bepaalde gebeurtenissen uit het verleden. Aan de hand van die gebeurtenissen schetst hij kenmerken die volgens hem typisch zijn aan een imperium. Door in deze tekst, die over een actuele zaak handelt, naar hem te verwijzen, wil ik vooral aantonen dat Amerika door zijn huidige handelen nog steeds voldoet aan die kenmerken. Dit betekent echter niet dat ik mij volledig achter Parenti schaar.

- Voor het artikel van Klein:

http://www.time.com/time/nation/article/0,8599,1691625,00.html

Krauthammer:

http://www.time.com/time/magazine/article/0,9171,1692061,00.html

Sylvie Janssens

The Republic in Danger?

In andere artikels op deze blog wordt verwezen naar personen zoals Naill Ferguson (cfr. The unconscious colossus), Robert Kapan (cfr. Beyond American History) en Charles Krauthammer (cfr. Now they tell us?). Geen van allen zijn zij objectief. Net als Michael Parenti hebben ook zij een plaats in het politieke Amerikaanse spectrum. In dit artikel worden de meest gangbare opvattingen kort voorgesteld. We bespreken hier hoofdzakelijk de conservatieve, meer bepaald de neoconservatieve visie op het Amerikaanse beleid. Om daarover kort iets te zeggen, richt ik mij tot het artikel van Martin Durham uit The Political Quarterly uit 2006.

Het verwijt dat Amerika imperialistisch is, wordt vaak geassocieerd met het progressieve Amerika. Het is inderdaad een feit dat de Republikeinen, anders dan de Democraten, er sinds het einde van de Koude Oorlog voor ijveren dat Amerika zijn superioriteit in de wereld waarborgt, schurkenstaten bestrijdt en instaat voor een globale democratische revolutie (Durham, p. 43). Hoewel de conservatieven in hun politiek duidelijk een imperialistisch beleid nastreven, zijn de meningen over het al dan niet bestempelen van Amerika als een imperium, verdeeld. Hieronder worden de verschillende meningen, zowel van de conservatieve, als de neo- en paleoconservatieven, besproken.

Volgens een eerste groep neoconservatieven, waaronder Robert Kagan en William Kristol, zijn de VS terecht de overwinnaars van de Koude Oorlog en hebben de VS nu de plicht om via hun buitenlandse beleid deze dominantie veilig te stellen. Hoewel ze duidelijk spreken over het vestigen van een wereldhegemonie, zien geen van beiden dit als imperialistisch.

Andere neoconservatieven doen dit wel. Zo stelt Max Boot dat 9/11 niet het resultaat was van het Amerikaanse imperialisme, maar in tegenstelling aantoonde dat het imperialisme nog niet sterk genoeg is. The problem was not that it [de VS] had aided Muslim rebels against the Soviet Union but that it had pulled out of Afghanistan after they had won” (Durham, p. 44). Boot redeneert dat landen, zoals Afghanistan, juist nood hebben aan een goed, desnoods opgelegd, bestuur daar ze het zelf duidelijk niet kunnen. Laat de leiding aan het land, en het valt in elkaar. Samen met Boot is er nog een andere neoconservatief die imperialisme aanspoort en zich hiervoor baseert op ‘positieve ervaringen’ uit het verleden: na WO II zijn Duitsland en Japan dankzij de VS getransformeerd tot kapitalistische, welvarende staten, na WO III (KO) zijn Centraal- en Oost-Europa positief getransformeerd dankzij de VS. Nu moet de VS in WO IV (War on terror) hetzelfde doen. Er staat de VS, volgens Boot, dus een nieuwe, imperialistische missie te wachten, een missie die ze met beide handen moeten aannemen.

Ook onder de academici zijn er voorstanders van het imperialisme. Zo zorgt imperialisme volgens Deepak Lal voor stabiliteit in de wereld, volkeren hebben orde en tucht nodig en zijn beter af onder imperialistisch bewind. Ter illustratie verwijst hij daarbij naar Kongo dat welvarender was onder Belgisch bewind dan na zijn onafhankelijkheid. Voor hem is het duidelijk dat de VS imperialistisch zijn, alleen hoeft dit voor hem niet persé als iets negatiefs beschouwd te worden. De negatieve connotatie rond het begrip imperialisme is volgens hem onterecht. Lal verdedigt dus niet alleen de Amerikaanse politiek, maar nodigt ze zelfs uit om verder haar imperialistische politiek uit te oefenen. Ook Charles Krauthammer spoort de VS aan de huidige koers te volgen. Alleen stelt hij niet dat de VS een imperium zijn. Imperia worden immers bewust uitgebouwd en de VS is enkel de machtigste speler ter wereld omdat Europa en Rusland zelfmoord pleegden in de loop van de 20ste eeuw.

Bovengaande toont aan dat de neoconservatieve weinig kritiek hebben op de huidige politiek van de VS – geen van allen pleit voor een radicale koerswijziging – maar de meningen over het al dan niet gebruiken van de term imperialistisch lopen uiteen.

Op de vraag of de VS als een empire moeten omschreven worden, zijn de meningen vaak uiteenlopend. Voor Niall Ferguson is het in ieder geval duidelijk: de VS zijn imperialistisch maar nemen de verantwoordelijkheden die hieruit voortvloeien niet op omdat zij het statuut van empire ontkennen. Door deze ontkenning wordt te weinig aandacht besteed aan noodzakelijke imperialistische ondernemingen: zo wordt wel geld gepompt in het militaire kader, maar niet in de heropbouw van het overwonnen land. Hiermee gaat hij evenwel in tegen de mening van Parenti. Volgens deze laatste is het juist eigen aan een imperium om de ‘bestuurslast’ die een kolonie met zich meebrengt, van zich af te schuiven (p. 24). In een reactie op Ferguson stelt Kapan dat de VS geen imperium is maar slechts een machtige wereldmacht. De VS verspreidt namelijk democratie en het vrije marktprincipe maar deze expansie was goed, zowel voor de wereld als voor de VS. Niet het imperialisme van de VS groeit, maar wel zijn machtspositie. Afhankelijk van hun overtuiging scharen sommigen zich achter de stelling van Kapan, anderen achter deze van Ferguson.

Het lijkt mij dat de discussie onder de neoconservatieven meer een discussie is over de invulling van de definitie van imperium dan dat het de politiek van de VS analyseert.

Naast de neoconservatieven zijn er ook de paleoconservatieven. In tegenstelling tot de neoconservatieven, leveren zijn wel kritiek op de politiek van de VS. Zij pleiten voor meer isolationisme en non-interventie. De paleoconservatief Pat Buchanan stelt dat de VS een republiek moet blijven en zich beter niet inlaat met imperialisme omdat zij dan net als hun voorgangers ten onder zullen gaan. Voorbeeld voor hem was 9/11, dat duidelijk een verzet is tegen het imperialisme van de VS, zoals dat vroeger ook gebeurde tegen Brits imperium. Een imperium zou de morele, politieke en economische funderingen van de VS ondermijnen, de republiek zou met andere woorden verloren gaan, de Romeinen, Byzantijnen, Britten en Russen achterna. Verlies van vrijheid is ook een kost voor een imperium. Uiteindelijk is VS geboren uit verzet tegen een ander Brits Rijk, zij moeten niet diezelfde weg opgaan.

Concluderend kunnen we dus stellen dat de neoconservatieven positief staan tegenover de gevoerde politiek van de VS en dat ze voorstander zijn de Amerikaanse hegemonie te verspreiden. Over de stelling of de VS daarom een imperium is, zijn ze het evenwel niet eens. De paleoconservatieven stellen wel dat de VS imperialistisch is en dat dit tot hun ondergang zal leiden. Om dit te voorkomen zal de VS dus van zijn huidige politieke koers moeten afwijken, zoniet zal de republiek ten onder gaan.

Referenties:

- Durham M. (2006), The Republic in Danger: Neoconservatism, the American Right and the Politics of Empire, The political Quarterly, vol. 77 (1), 43-52

- Parenti M. (2003), Het vierde rijk of de brutale realiteit van de VS-wereldheerschappij, Antwerpen, EPO vzw

Sylvie Janssens

Get Washington out of our classrooms!

http://nl.youtube.com/watch?v=tXAxROb626o


Het beeldfragment dat ik bespreek betreft een filmpje van 2 minuten voor de verkiezingscampagne van de republikein Ron Paul naar aanleiding van de presidentiële verkiezingen in 2008. Op het deuntje van Tom Paxton’s ‘What did you learn in school today?’ wordt niet alleen kritiek geleverd op het educatieve niveau in Amerika, maar vooral op wat Parenti omschrijft als ‘ideologische repressie’ (Parenti, p. 228) en wat door anderen bestempeld wordt als ‘imperial psychology’ (Beaudoin, 2005). Met dit fragment als beginpunt willen we erop wijzen dat Amerika zijn macht niet alleen uitbreidt naar het buitenland toe, maar dat ze dat ook doet in eigen land.

Kritisch denken is uit den boze.

In het hoofdstuk ‘Het Vierde Rijk in de academische Wereld’, beschrijft Parenti hoe de Amerikaanse overheid zijn greep op de academische wereld al sinds de 19de eeuw systematisch versterkte. De universiteiten en de hogescholen zijn niet de onafhankelijke kritische denktanks zoals ze laten uitschijnen. Het zijn weerspiegelingen van de persoonlijke overtuigingen van de aan de macht zijnde president. Zo is één van de presidentskandidaten, Mike Huckabee, voorstander om het creationisme als alternatief voor het darwinisme, te onderwijzen op de scholen. De kans is reëel dat, indien Huckabee verkozen wordt, het creationisme een vaste stek verwerft in het leerpakket. Washington kan dus in belangrijke mate zijn ideologie verspreiden en doordrukken via de scholen. Dit bracht Parenti ertoe te stellen dat: ‘Zij [de universiteiten] zijn dan ook veeleer ideologische bedrijven dan schatkamers van intellect, plaatsen waar kritiek op het imperialisme erg schaars is en waar studenten hun toekomst verpanden aan de kapitalistische sociale orde. (p. 229)’. Dit is ook wat het filmfragment, zowel in haar beelden als in haar teksten, aanklaagt. Op de centrale vraag ‘What did you learn at school today?’, wordt geantwoord met I’ve learned that our gouvernemts are always right and never wrong’ en ‘I’ve learned that Washington never told a lie’. Ook het beeldmateriaal dat het liedje begeleidt, draagt die boodschap uit. Zo zien we afwisselend posters die volgende slogans dragen: ‘Hey, you, stop asking questions or we will detain you permanently’, ‘I promise to never question authority, I promise to never bring up my rights’ of ook nog ‘You! Stop asking questions! You’re eihter with us or you’re with the terrorist’. Het aannemen van een kritiekloze houding tegenover de overheid wordt dus sterk gestimuleerd. Er wordt van Amerikanen verwacht onvoorwaardelijk vertrouwen te hebben in hun overheid zoniet wordt hen de deur gewezen. Een bijzonder scherp voorbeeld hiervan is het persoonlijke voorval van Parenti die in ’72 niet langer mocht doceren aan de Universiteit van Vermont omdat zijn antioorlogsactiviteiten als onprofessioneel werden gezien (p. 237). Via deze repressie dwingt de overheid loyaliteit af van het academische corps en kan ze van kinds af aan de Amerikaanse waarden bij de jongeren inplanten.

Militaire interventie en imperialisme.

Het stimuleren van een kritiekloze houding ten opzichte van zijn overheid is slechts één zaak die het filmpje aanklaagt. De scholen worden er ook van beschuldigd het militarisme en het imperialisme bij de kinderen te voeden. We halen de belangrijkste verzen aan:

I’ve learned that soldiers seldom die’,

I’ve learned that justice never ends,

I’ve learned that murders die for their crime (even if we make a mistake sometimes)

I’ve learned that wars are not so bad,

I’ve learned of the great ones we have had,

We fought in Germany and in France,

And some day I might get my chance

Door te stellen dat ‘justice never ends’, wijst Amerika erop dat er steeds een vijand zal zijn die moet bevochten worden. Die vijand, zo wordt onderwezen, mag en zal nooit zijn straf ontlopen. Om die misdadigers te straffen kunnen oorlogen nodig zijn maar deze hoeven niet in se als negatief gezien te worden. Om dit te onderstrepen wordt verwezen naar de goede resultaten die Amerika behaalde in WO I en WO II, een prestatie waar veel Amerikanen ook nu nog graag naar verwijzen. Dat oorlog iets goeds is waarin zelden soldaten sterven, wordt volgens Beaudoin onderbouwd door de pers. Hij verwijst daarbij naar de recente gebeurtenissen in Irak en de weinige berichtgeving over de vele gewonde en dode Irakese burgers. Volgens Beaudoin creëert de pers zo een ‘falsely consoled distance from the war’. Door het lijdende gezicht van de tegenstander te ontwijken, worden de Amerikanen niet nauw betrokken bij het directe leed dat ze anderen aandoen zodat het voor hen makkelijker wordt om de oorlog te steunen en dat is nu juist wat de Amerikaanse overheid wil bereiken. This imperial psychology, a stat of soul, prevents many of us from accepting personal responsibility for the suffering caused by this war, and thus from experiencing the outrage that would lead to greater and more varied demonstrations against the war […]’ (p. 16).

Americans above all.

Een ander gegeven dat Amerikaanse kinderen meekrijgen in de klas, is een sterk patrionalistische houding. Veel Amerikanen zijn doordrongen van een grote vaderlandsliefde. Er schuilt niets fout in het feit dat een burger trots is op zijn nationaliteit. Het wordt echter wel problematisch als die liefde gezien wordt als een onvoorwaardelijk kenmerk van je identiteit: ‘The United States of America. Love it or leave it’ of ook nog ‘You’re either with us or you’re with the terrorist’. Amerikanen groeien op met een ‘they versus us’-mentaliteit; ofwel hou je van Amerika, ofwel haat je het. Een middenweg bestaat niet. Door je bevolking dergelijke boodschap mee te geven, wordt het gemakkelijker ze te overtuigen van de slechte bedoeling van anderen. In dergelijke zwart-witte wereldvisie die de Amerikanen wordt voorgespiegeld, is het niet moeilijk Irak in het zwarte kamp in te delen.

Door indoctrinatie van zijn bevolking met waarden als patriottisme, militarisme, kritiekloze houding tegenover de overheid en onvoorwaardelijk vertrouwen in diezelfde overheid, slaagt Amerika erin zijn imperialistische politiek verder te zetten. Wil ze een imperium zijn, is Amerika bijna verplicht zijn bevolking ‘gedwee en dom’ te houden. Een wereldvreemde bevolking is makkelijker onder de duim te houden en is gehoorzamer dan een kritische bevolking. Dit artikel wil zeker niet stellen dat alle Amerikanen gedwee hun overheid volgen, we willen gewoon aantonen dat Amerika dit met behulp van een imperialistische psychologie, tot op grote mate nastreeft. Het komt er nu op aan de Amerikanen daarvan bewust te maken want, om opnieuw met Parenti af te sluiten: ‘Hoe meer we weten waar we tegenover staan, hoe beter we het kunnen bestrijden’.

Referenties:

- Beaudoin T. (2005), The Iraq War and Imperial Psychology, America, vol. 192 (2), 14-16

- Parenti M. (2003), Het vierde rijk of de brutale realiteit van de VS-wereldheerschappij, Antwerpen, EPO vzw



Sylvie Janssens


The shadows in the cave (The power of nightmares)

http://video.aol.com/video-detail/the-power-of-nightmares-nederlands-deel-3-the-shadows-in-the-cave/1057936734

‘Shadows in the cave’ is het derde deel van de documentairereeks ‘The power of nightmares’. Deze reeks verdiept zich in de politiek van angst en terreur, zoals die gevoerd wordt door de Amerikaanse neo-cons en het islamisme. In een wereld waar het ideologisch discours over een betere wereld niet meer wordt geloofd, is een donker en angstaanjagend toekomstbeeld in de plaats gekomen. Politici trachten hun macht en autoriteit van weleer te herstellen door zich op te werpen als beschermers van het volk. ‘Shadows in the cave’ tracht te achterhalen hoe de mythe van het wereldwijde al Qaeda-netwerk tot stand kwam. Wat is het nut van zulke mythes, door wie werden ze uitgevonden en wie profiteert ervan? De documentaire somt de leugens en vertekeningen op van de regering Bush. Hieronder volgt een samenvatting.

‘Those with te darkest nightmares, became the most powerfull’.

De documentaire begint bij het ontstaan van al Qaeda. Alhoewel de grote massa dit leerde kennen met de aanslagen op 11 september 2001, dook de naam reeds vroeger op in Amerika. Een rechtzaak rond de aanslagen in Kenia en Nairobi in 1998, concludeerde dat dit het werk was van een wereldwijd netwerk ‘al Qaeda’ genaamd. Aan de top hiervan stond Osama Bin Laden. De documentaire beweert echter dat dit netwerk uitgevonden was om Bin Laden te kunnen veroordelen. Zodra er sprake is van een criminele organisatie, is het genoeg om lid hiervan te zijn om ook vervolgd te worden. En dus werd het al Qaeda netwerk verzonnen om Bin Laden (die niet aanwezig was op het proces) te veroordelen. In werkelijkheid zou Bin Laden niet meer zijn dan een fanatieke enkeling die slechts op weinig steun kon rekenen en die zeker geen zeggenschap had over islamitische milities. Wel was hij een vooraanstaande geldschieter die, omwille van zijn genereuze giften, aanspraak kon maken op leden van trainingskampen voor zijn eigen activiteiten. Er was dus niet zoiets als één netwerk onder het toeziend oog van Bin Laden. Niet in tijde van het proces, in januari 2001, en niet in september 2001. Een eerste grote leugen rond de war on terror, werd de wereld in gestuurd.

Wanneer de aanslagen op de Twin Towers hadden plaats genomen, had de regering een schuldige nodig. Die vond die al snel in het netwerk dat zij enkele maanden daarvoor zelf had uitgevonden. Bin Laden, als hoofd van het netwerk, werd verdachte nummer één. Door de oorlog tegen het terrorisme werden extremistische enkelingen als hem in het Midden-Oosten plotseling zeer zichtbaar en hier en daar ook zeer populair. Zawahiri die tijdens de jaren 80 en 90 in het Midden-Oosten een islamitische revolutie trachtte te ontketenen, maar hierin mislukte, genoot tevens van het onverwachte succes die de war on terror voor hem met zich mee bracht. De aanslagen bewezen wat Zawahiri reeds dacht: om de massa te mobiliseren moest hij zich niet op nabije regimes richten, maar op het verre Westen.

Al waren de aanslagen van 9/11 een daad van een zeer kleine groep fundamentalisten, het nieuws ging de wereld rond dat waarschuwde voor een enorm groot netwerk dat het Westen met haar burgers wou verwoesten. Niet dat de VSA geen reden hadden tot ongerustheid, maar het hele verhaal werd opgeklopt en aangedikt tot een spectaculair verhaal dat angst en paniek zaaide onder de bevolking die geloofde dat de wereld elk moment tot ontploffing kon worden gebracht.

Het getraumatiseerde en angstige volk eiste gerechtigheid en de neoconservatieve fractie van de regering zag haar kans om van Amerika terug een imperialistische macht te maken. Afghanistan, die op vraag van de VSA Bin Laden niet wou uitleveren, werd binnengevallen en de Taliban werd – om de zaken niet te complex te maken – gelijk gesteld aan al-Qaeda en van tafel geveegd. Vele leden van de Taliban werden gedood, anderen werden opgepakt. Allemaal omdat zij lid waren van een wereldwijd netwerk dat in feite niet eens bestond.

Eén van de eerste gebeurtenissen die erop wezen dat de regering de zaken erger had voorgesteld dan dat ze in werkelijkheid waren, waren de arrestaties van verschillende zogenoemde slapende cellen die achteraf onschuldige groeperingen of families bleken te zijn. Deze slapende cellen waren volgens de overheid vertakkingen van al Qaeda, die verspreid waren over 60 landen waaronder ook de VSA. Maar vele mensen waren onschuldig toen ze beticht werden van lidmaatschap hiervan. Zo werd de Detroit-cell geklist op basis van videobeelden die toonden hoe een groep moslimjongeren genoot van hun trip naar Disneyland. Wat overduidelijk een toeristisch filmpje is, werd geklasseerd als een film ter voorbereiding van een terroristische aanslag. Zo kwam er even een vuilnisbak in beeld, … toevallig droppen terroristen vaak hun bom in een vuilnisbak. Een ander fragment toont een camera die per ongeluk nog draait wanneer mensen op straat rondlopen. Je ziet niets meer dan een schaduw van een voetganger die op een trottoirs loopt, maar volgens de overheid toonde het een schaduw van een terrorist die filmt hoeveel passen twee strategische punten uit elkaar liggen. Kortom, een onschuldige groep jongeren uit Detroit werd vals beschuldigd van het beramen van een aanslag… . Het bewijs werd – volgens de overheid- ook geleverd door het onschuldig karakter van de film. De terroristen hadden de sfeer met opzet zo gecreëerd dat het lijkt alsof ze onschuldig het attractiepark bezochten en hierdoor werd ook dit bewijs. Uiteindelijk werd toegegeven dat zij onschuldig waren, maar dit haalde nooit het grote nieuws. Nog vele andere gelijkaardige voorbeelden zijn er te vinden. Of deze met opzet opgepakt zijn valt sterk te betwijfelen, eerder kan er vanuit gegaan worden dat, door de paniek en angst die er onder de bevolking - en dus ook het politiekorps- leefde, de politie en inlichtingendiensten overdreven reageerde op nietsbetekenende feiten.

Dit soort overdreven reacties en snelle veroordelingen zonder voldoende bewijzen is wat men in de documentaire omschrijft als het paradigma van preventie en is een gevolg van een politiek rond angst. Alles wat denkbaar is, wordt in het discours geworpen. Regeringen moeten op alles voorbereid zijn wat denkbaar is en bewijslast doet er niet meer toe. Wanneer iets denkbaar is, is het mogelijk en moet het voorkomen worden. Regeringen kunnen daarom beslissingen nemen zonder zich te moeten verantwoorden. Daarenboven gaan regeringen die een politiek van angst voeren uit van de drievoudige ontkenning die zegt dat het niet beschikken over bewijslast niet wil zeggen dat je geen actie moet nemen. Als dat de reden wordt, krijgt de regering volledig vrij spel! Voor een grootmacht als Amerika, die beschikt over een wijd verspreid netwerk van economische, politieke en militaire belangen is dat bijzonder gevaarlijk. Zeker als men weet dat verschillende regeringsleden van die grootmacht er imperialistische dromen op na houden.

Terwijl bovenstaande paragrafen betogen dat de Amerikaanse overheid (en andere overheden) zaken heeft overdreven en vertekend, zijn er ook flagrante leugens verspreid. Het voorbeeld bij uitstek is nog steeds Irak en de massavernietigingswapens waarover het zou beschikken. In de documentaire is meerdere keren te zien hoe officiële regeringsleden zoals Bush en Perle verschillende keren deze leugens letterlijk verspreiden en hoe zij woord voor woord beweren dat Saddam Hoessein banden had met al Qaeda en dat er hiervoor bewijzen voorhanden zijn. Ondertussen weten we allemaal dat daar niets van aan was.

Documentaires als deze, die wijzen op de leugens en onwaarheden die een regering verspreid, zijn in grote aantallen terug te vinden, en alhoewel ook deze informatie niet blindelings geloofd mag worden is het belangrijk dat ze voorhanden is. Het functioneert als een tegengewicht voor het discours van de Amerikaanse regering dat lange tijd blindelings overgenomen werd door de bevolking, de media en andere regeringen. Het herstelt het evenwicht in de visies die er over terrorisme bestaan. Het is dus belangrijk dat deze documentaires hun weg vinden naar het volk. Met deze documentaire was dat zeker het geval aangezien die op de BBC is getoond geweest.

Een ander belangrijke meerwaarde van deze documentaire is dat ze wijst op de macht die de Amerikaanse politiek in handen kreeg dankzij dit discours. Ze kreeg bijvoorbeeld toegang tot enorme budgetten om de strijd aan te gaan met een vijand die zij zelf hadden uitgevonden – in de documentaire een phantom enemy genoemd. Ze kreeg de mogelijkheid haar eigen organisatie te herorganiseren om de departementen beter af te stemmen op de strijd tegen het terrorisme (denk maar aan de herstructurering van USAID, dat nu ook een bevoegdheid is van het ministerie van Buitenlandse Zaken). Nog dankzij deze overdrijvingen en leugens is ze Afghanistan én Irak kunnen binnenvallen en heel even leek het alsof Iran ook op het lijstje stond. Recentelijk is ook uitgekomen dat de Amerikaanse regering over dat laatste land leugens verspreid heeft. Ook het hierboven vermelde paradigma van preventie en de drievoudige ontkenning geven een regering een grote macht, daar zij zich niet meer moet verantwoorden voor haar daden en beslissingen.

Kortom, de regering heeft dankzij haar politiek rond angst enorm veel macht gekregen. Voor een land als Amerika, dat reeds een grootmacht is en daarboven militair de machtigste is ter wereld, is het belangrijk dat deze zaken aan het licht komen. Documentaires als deze kunnen hiertoe bijdragen en hebben de mogelijkheid de kijker te wapenen tegen dit soort discours en de gevolgen die hieruit voortkomen.

Gudrun Mostmans

Bespreking ‘I'm an American tired of American lies’ door Woody Harrelson

Geen van de woorden ‘lies’, ‘war’ en ‘empire’ heeft heden een positieve bijklank in de oren van de meeste mensen. Zeker als het gaat over het beleid van de regering van een bepaald land, zijn dit geen begrippen die vertrouwen opwekken, of de indruk wekken dat het om een stabiel beleid gaat. Deze drie termen komen echter steeds vaker voor in verband met het binnenlandse en buitenlandse beleid van de Verenigde Staten. Leugens over massavernietigingswapens in Irak, desinformatie en censuur in de media. Oorlog in Afghanistan en Irak, en dreigende taal aan het adres van Iran en Syrië. De VS is zich bewust van zijn positie als militaire wereldmacht, en technologische koploper. Het land lijkt zich het recht te hebben toegeëigend zich overal ter wereld te mengen in lokale politiek en conflict, onder het mom van de bescherming van de Amerikaanse of internationale belangen. Deze inmenging, die sinds de start van de war on terror steeds ingrijpender lijkt te worden, kan verschillende vormen aannemen. Zowel binnen als buiten de VS lokt een dergelijke politiek uiteraard reacties uit. De dominantie van de VS binnen de wereld is momenteel een feit, maar de legitimiteit van de door de VS gevoerde politiek kan en moet wel in vraag gesteld worden.

This is a racist and imperialist war. The warmongers who stole the White House (you call them "hawks", but I would never disparage such a fine bird) have hijacked a nation's grief and turned it into a perpetual war on any non-white country they choose to describe as terrorist.

Woody Harrelson is één van de Amerikaanse acteurs (naast Sean Pen, George Clooney e.a.) die kritisch stonden en staan ten opzichte van de huidige buitenlandse politiek die gevoerd wordt door de VS, in casu de oorlog tegen Irak. In oktober 2002 schreef Harrelson een opiniestuk in The Guardian, een van de meer links georiënteerde kranten van Groot Brittannië, onder de titel ‘I'm an American tired of American lies’. De auteur bekritiseert hierin niet enkel de oorlogsstrategieën van de VS in Irak en daarbuiten, maar ook veel breder, de rol van Amerika binnen het globaliseringsproces en de wereldpolitiek. Ook over de binnenlandse situatie schrijft hij enkele scherpe paragrafen.

War

Aangaande de oorlog tegen Irak geeft Harrelson op drie vlakken kritiek. Ten eerste stelt hij in vraag of de VS de oorlog wel om legitieme redenen begonnen zijn. Ten tweede bekritiseert hij de gebruikte strategieën, die aan hun doel voorbij gaan en buiten proportie zijn. Als laatste bekijkt hij meer algemeen de overheidsuitgaven aan defensie.

Legitimiteit is een zeer belangrijke factor in dit soort oorlogen. De publieke opinie heeft weldegelijk een invloed op het gevoerde beleid. Naast de bewering dat de oorlog in Irak onrechtvaardig was, geeft Harrelson vooral kritiek op de initiële strategie van luchtbombardementen en handels- en hulpembargo’s die onvermijdelijk de gewone bevolking meer treffen dan de machthebbers. Proportie is erg belangrijk in de vraag naar legitimiteit. De vraag naar proportie geldt ook voor de overheidsuitgaven aan defensie. De VS geeft meer uit aan militair materiaal dan alle andere landen te samen. “Over the past 30 years, this amounts to more than ten trillion dollars. Imagine that money going to preserving rainforest or contributing to a sustainable economy (as opposed to the dinosaur tit we are currently in the process of sucking dry).”

Lies

Naast de leugens over onder andere massavernietigingswapens, die de oorlog tegen Irak moesten legitimeren, kunnen we nog twee categorieën van leugens onderscheiden. Ten eerste is er de censuur op de media. Deze neemt twee gedaanten aan: de media bieden slechts een zeer beperkt podium voor stemmen van kritiek en alternatieve visies. Hiernaast zien we een zeer eenzijdige berichtgeving, vooral in geval van conflict. “In the US, God forbid you should suggest the war is unjust or that dropping cluster bombs from 30,000ft on a city is a cowardly act. When TV satirist Bill Maher made some dissenting remarks about the bombing of Afghanistan, Disney pulled the plug on him. In a country that lauds its freedom of speech, a word of dissent can cost you your job.”

Ten tweede wordt zelden of nooit een link gelegd met het verleden. De afwezigheid van een historische dimensie maakt elke poging tot conflictanalyse waardeloos en maakt het in stand houden van een slachtofferrol makkelijker. Het gebrek aan goed geschiedenisonderwijs in Amerikaanse scholen zorgt ervoor dat de bevolking dit verzwijgen moeilijk kan doorprikken of vergelijkingen kan maken met precedenten en alternatieven. “The fact is that Saddam Hussein was our boy. The CIA helped him to power, as they did the Shah of Iran and Noriega and Marcos and the Taliban and countless other brutal tyrants. The fact is that George Bush Sr continued to supply nerve gas and technology to Saddam even after he used it on Iran and then the Kurds in Iraq.”

Empire

Uit dit opiniestuk van Woody Harrelson, dat vooral handelt over lies en war, kunnen we ook een kritiek op Amerikaans imperialisme destilleren. De auteur merkt op dat Amerikaanse inmenging in de politiek van de rest van de wereld nefaste gevolgen heeft en heeft gehad voor de plaatselijke bevolking, maar indirect ook voor de Amerikaanse bevolking, wiens belastinggeld gebruikt werd voor het opbouwen van het militaire arsenaal. Terwijl de VS zich het recht heeft toegeëigend overal, op alle niveaus, te interveniëren en zich boven verdragen als nonproliferatie en Kyoto achten, is de binnenlandse situatie echter niet houdbaar en zal er verandering in de binnenlandse en buitenlandse politiek moeten komen. De hedendaagse focus op veiligheid en defensie zal op termijn moeten wijken en er zal meer aandacht moeten komen voor onderwijs en gezondheidszorg, verantwoorde economie en hernieuwbare energie.

Opiniestuk uit The Guardian, 17 oktober 2002

Online op: http://www.guardian.co.uk/g2/story/0,3604,813189,00.html

Tine Vekemans

After smart weapons, smart soldiers

Het Amerikaanse leger ondergaat sinds enkele jaren diepgaande hervormingen. In de oorlog tegen het terrorisme in Afghanistan had Rumsfeld het over het afslanken van de legereenheden en het uitbreiden van een intelligent en hoogtechnologisch wapenarsenaal. Via televisie hebben we deze hi-tech uitrusting kunnen bewonderen. Elke soldaat beschikt nu over een bril met een ingebouwd navigatietoestel, de legerhelmen zijn voorzien van een hoofdtelefoon en een communicatiesysteem,… . The Economist vergelijkt terecht de Amerikaanse soldaat met het filmpersonage Terminator. (The Economist, pg. 16)

Maar Rumsfeld oogstte maar weinig succes met zijn hervorming. De Taliban was snel uitgeschakeld in Afghanistan en Saddam Hoessein lag al even snel onderuit in Irak, maar dat was dan ook het enige succes dat de Amerikaanse troepen konden rapporteren. Feit is dat nu, in 2007, beide landen een grote puinhoop zijn die getuigen van slecht strategisch inzicht en foute beslissingen. Ook Amerika beseft dat ondertussen en voor een tweede keer op korte tijd moet het leger hervormd worden. Terug meer manschappen en minder technologie.

Het probleem zit hem in de aard van het conflict. Beide landen worden gedestabiliseerd door opstanden. Die zijn het gevolg van milities die eerder op lokaal niveau dan op nationaal niveau werken en die moeilijk te traceren zijn. Hoe herken je een zelfmoordterrorist en hoe voorkom je zulke aanslagen? Het zijn kleine oorlogen, die reeds vaak in de geschiedenis zijn voorgekomen, maar die nog niet vaak door het Westen zijn gewonnen. Dit type oorlog is wat men wel eens de vierde generatie oorlogsvoering noemt en werd ons door Martin Van Creveld reeds in het begin van de jaren 1990 voorspeld als zijnde het type oorlog van de toekomst.

Deze opstanden vragen voor bijzondere acties of ‘counter-insurgencies’. Bovendien vinden deze conflicten plaats in een geglobaliseerde en geïnternationaliseerde omgeving, wat de zaken er niet gemakkelijker op maakt. The Economist verwijst naar een uitspraak van het hoofd van het Britse leger, Richard Dannatt. “Modern wars are complex affairs conducted among the people and in the spotlight of the media and in the shadow of international lawyers.” (pg. 33) Door de aard van de huidige oorlogen en de globalisering en internationalisering is het moeilijk geworden oorlogen te winnen zonder politieke schade op te lopen in eigen land en de rest van de wereld.

Tijd dus voor een nieuwe wind in het Pentagon. Vooraanstaande personages in dit nieuwe oorlogsdenken zijn onder andere John Nagl en David Petraeus, die beide topfuncties bekleden in het Amerikaanse leger (de laatste staat aan het hoofd van de oorlog in Irak). Beide mannen pleiten voor ‘armed social work’ (pg. 16) Het leger moet niet meer alleen een land vernielen, ze moeten het ook weer kunnen heropbouwen. In zijn handleiding voor het Amerikaanse leger heeft Petraeus deze nieuwe aanpak neergeschreven die voornamelijk wordt gekarakteriseerd door geduld en een zachte aanpak met oog voor ontwikkeling van beide landen. Dit om de mensen weer vertrouwen te geven in het Amerikaanse leger en zo de milities te isoleren. Zonder de steun van de bevolking zijn die laatste immers erg zwak. Nagl legt ook de nadruk op een internationale samenwerking en dit in de vorm van een advieskorps van 20 000 manschappen die snel over de hele wereld kunnen worden ingezet en die samenwerken met lokale legerdiensten waar nodig. Dit pleidooi voor heropbouw en ontwikkeling kan alleen maar aangemoedigd worden.

Ook Peter Chiarelli, adviseur van Robert Gates (opvolger van Rumsfeld), raadt een koerswijziging aan. Hij legt de nadruk op het uitbouwen van de USAID, wat zeker geen slechte zaak zou zijn. Toch moet men hier opletten. Recent is USAID volledig onder de bevoegdheid van buitenlandse zaken gekomen waardoor ontwikkelingssamenwerking nu in dienst staat van het buitenlands beleid. Men kan de vraag stellen of dit wel een goede zaak is. Fondsen zullen vanaf nu voornamelijk gaan naar landen die van strategisch belang zijn inzake de Amerikaanse veiligheid en ontwikkeling zal zo meer in het teken van de war on terror komen te staan. Het moet nauwlettend in de gaten gehouden worden dat gebieden als Midden- en Zuid-Afrika toch nog voldoende hulp ontvangen. Deze gebieden kennen slechts een zeer kleine moslimgemeenschap en het is dus de vraag of Amerika, in haar oorlog tegen het terreur, van plan is om deze gebieden nog de steun te geven die ze verdienen.

Wat deze vooraanstaande manschappen dus allemaal bepleiten is het toepassen van een alomvattende strategie. Zowel militair, politiek, sociaal en economisch moeten deze conflicten aangepakt worden.

Dit Politieke aspect zit hem in het idee om deze kleine oorlogen onrechtreeks op te lossen. Door samenwerking met lokale regeringen wil Amerika haar netwerk van allianties uitbreiden. Door middel van bevriende regimes hopen de VSA meer stabiliteit te brengen. Dit zou succes kunnen hebben, maar toch ook hier schuilt er gevaar. Wat als een regering niet mee wil werken? Wat gebeurt er als een volk democratisch een regering kiest die niet aan de Westerse verwachtingen en voorwaarden voldoet? Amerika heeft een lange geschiedenis van interventies op dit niveau die op weinig respect en goedkeuring kunnen rekenen. Kijk naar de dictaturen die in Latijns-Amerika aan de macht zijn gekomen dankzij de VSA.

Het voordeel van een samenwerking met bevriende regimes is dat zij veel langer de strijd tegen opstandelingen kunnen volhouden. Amerikaanse troepen zijn niet meer bereid lange perioden in het buitenland door te brengen, ook de bevolking wil geen oorlogen die jaren aanmodderen. Max Boot, auteur van het boek ‘War Made New’ zegt hierover: “The problem is that Western armies lose the will to maintain imperial domination.” Door samenwerking op met lokale elite kan dit probleem omzeild worden. Bevriende regimes voeren namelijk de strijd zolang als nodig, aangezien hun overleving hier afhankelijk van is.

Tijd is dus iets waarover het Amerikaanse leger niet genoeg beschikt, maar daarnaast is er het geld waar Amerika eveneens een tekort aan heeft. The Economist geeft cijfers. Momenteel gaat er zo’n 4% van het BBP naar defensie. Dit is, in vergelijking met 9% ten tijde van Vietnam en 14% ten tijde van de Koreaanse oorlog, niet veel. Wil Amerika investeren in de heropbouw van Irak en Afghanistan (wat nodig is om deze oorlog uiteindelijk te winnen) dan zal veel meer geld moeten worden vrijgemaakt.

Na zes jaar ellende in het Midden-Oosten, lijkt het er dus op dat Amerika haar agressieve oorlogsvoering inruilt voor een strategie rond reconstructie en ontwikkeling. Het hoogtechnologische maakt plaats voor het menselijke. Of zoals The Economist het stelt, ‘brains’ in plaats van ‘bullets’.


Gudrun Mostmans

The Economist, After smart weapons, smart soldiers, (2007), The Economist, vol. 385, n° 8552, pg 16 en pg 33-35.

So much for the New Rome

So much for the New Rome.

-Stephanie Ceulemans

Is het Amerikaanse rijk in verval? In The Guardian, een Britse krant, publiceerde socioloog Anthony Giddens een artikel, waarin hij het einde van het Amerikaanse rijk voorspelt. Tegenover dit krantenartikel plaats ik een artikel, geschreven door Michael Cox, professor internationale relaties aan “London School of Economics and Political Science.”
Algemeen stelt Giddens dat het Amerikaanse imperium niet lang meer zal bestaan. Giddens is niet de eerste om dit te stellen. Het verval van de Verenigde Staten is de laatste jaren een zeer populair thema geworden. Bij het begin van de 21ste eeuw schreeuwde iedereen nog “de grootheid van de Verenigde Staten” van de daken(Cox, 2007, p.6). De oorlog in Irak heeft ondermeer gezorgd voor een complete verandering in denken. Nu lijkt iedereen overtuigd van het nakende einde van het Amerikaanse rijk. Michael Mann (geciteerd in: Cox, 2007, p.6) stelt de Verenigde Staten voor als het eerste rijk in de geschiedenis, dat zal falen. Paul Krugman (geciteerd in: Cox, 2007, p.6) klaagt de huidige politiek van de Amerikaanse regering aan. Een onverantwoordelijk gevaarlijk buitenlands beleid en een economisch beleid, dat enkel de rijken ten goede komt, wordt goedgepraat door conservatisme, traditionele waarden en geloof. De fundamenten van de republiek zijn aangetast. Volgens Chalmers Johnson (geciteerd in: Cox, 2007, p.7) is de Verenigde Staten zo goed als dood. Anthony Giddens staat dus niet alleen wanneer hij de wereld wil waarschuwen voor het einde van het Amerikaanse tijdperk. Eén van de wortels van dit doemdenken over Amerika is de theorie dat een rijk eerst glorieert en dan verdwijnt. Zo is het ook gebeurd met Rome, de Britten en de Spanjaarden. Dit zou volgens Gibbon (geciteerd in: Cox, 2007, p.5), een 18de eeuwse historicus, een ongeschreven wet zijn voor een rijk.
Enkele jaren geleden, werd er nog voluit gedebatteerd over het wel of niet bestaan van een “Amerikaans imperialisme.” Het tij kan snel keren. Zowel op militair vlak als op het cultureel vlak, is de Verenigde Staten sterk achteruitgegaan. Militair gezien, worden de grenzen van de Amerikaanse militaire macht stilaan zichtbaar. De oorlog in Irak en Afghanistan zijn hiervan een voorbeeld. Amerika heeft daar laten zien dat ze niet in staat zijn politieke en sociale stabiliteit te creëren. Kan de militaire macht van de Verenigde Staten werkelijk in vraag gesteld worden? Hoewel er inderdaad problemen rijzen omtrent de situaties in Afghanistan en Irak, op militair vlak blijft de Verenigde Staten ongetwijfeld de sterkste. Militair zijn ze over de hele wereld vertegenwoordigd. Met hun wapenarsenaal valt niet te concurreren. Geen enkel land spendeert meer aan defensie dan de Verenigde Staten.
Economisch gaat het de Amerikanen met een vrije markteconomie nog steeds voor de wind. Hier ook beginnen de eerste problemen op de voorgrond te komen. De Verenigde Staten worden immers op economisch gebied bedreigd door Azië met landen zoals China en India, die de laatste jaren een enorme economische groei gekend hebben. Men kan niet langer de groei van de Aziatische tijgers ontkennen, maar kunnen ze werkelijk de concurrentie met de Verenigde Staten aan? Japan bijvoorbeeld heeft de laatste jaren een geweldige economische groei gekend (Cox, 2007, p.8). Het land komt echter uit een depressie, die tien jaar geduurd heeft. Daarnaast is er geen enkel teken dat Japan ook maar enige bedoeling zou hebben om te concurreren met de Verenigde Staten. Ze blijven voorlopig overtuigd met de Amerikanen samenwerken. China zou ook wel eens sterker kunnen worden dan de Verenigde Staten. De Chinezen blijven echter de Amerikanen geruststellen dat ze de Amerikaanse positie in Azië niet zullen ondermijnen. Economisch gezien, verkiezen alle landen ter wereld nog steeds om met de Verenigde Staten samen te werken in plaats van de concurrentie met Amerika aan te gaan.
Volgens Gibbens is Amerika verzwakt, wat zijn dan de gevolgen voor de rest van de wereld? Dit zou kunnen zorgen voor een versterking van de internationale gemeenschap, moesten er hier niet ook problemen zijn. De internationale organisaties bevinden zich immers ook in een crisis. Na het einde van de Koude Oorlog hoopte de wereld dat de Verenigde Naties eindelijk haar mandaat zou vervullen, namelijk dat ze de wereld in goede banen zou leiden (Pulcifer, 2003). Sinds de jaren ’90 zijn de meeste landen ervan overtuigd dat de Verenigde Naties een politiek instrument van de Verenigde Staten zijn. De Verenigde Staten zou met hun militaire en politieke macht individuele staten kunnen overtuigen om steeds Amerika te volgen. Dit zou bovendien in het nadeel van de Verenigde Staten kunnen spelen in de toekomst. Door het slecht functioneren van de Verenigde Naties, gaan andere staten zich misschien geneigd voelen om zich te verzetten tegen Amerika, economisch of militair.
In deze donkere tijden, hoopt Giddens dat een nieuwe Amerikaanse regering misschien de schade wat kan herstellen en andere standpunten zal innemen dan de huidige regering wat betreft grote internationale problemen zoals de opwarming van de aarde en de nucleaire proliferatie. Giddens denkt niet dat de wereld beter en veiliger zal zijn zonder het leiderschap van de Verenigde Staten. De Europese Unie is immers niet in staat om de rol van internationale politieman over te nemen. Hoe zullen we dan allemaal overleven? Het is dus aan een nieuwe regering om de Verenigde Staten te redden. Het huidig beleid van de Verenigde Staten kan men dus relativeren. Amerika is meer dan George W. Bush en (Cox, 2007, p.8). Er zal een nieuwe president komen en uiteindelijk zullen de Amerikanen zich terugtrekken uit Irak. Niemand kan langer ontkennen dat de Amerikanen serieuze problemen kennen, maar het einde van het Amerikaans tijdperk lijkt nog ver weg.

Giddens A./The Guardian.(15 november 2006). So much for the New Rome Geraadpleegd op 30 december 2007 op
http://commentisfree.guardian.co.uk/anthony_giddens/2006/11/post_635.html


Referenties:
- Cox M.(2007) Still the American Empire Political Studies Review, 5, 1-10.
- Pulcifer A./Yellow Times ( 24 april 2003) US Hegemony: The Dynamics of Global Power
Geraadpleegd op 30 december 2007 op

Beeldmateriaal: Amerika-Rammstein: Amerikaanse dominantie en imperialisme

Het nummer ‘Amerika’ van de Duitse band Rammstein handelt over de effecten van globalisering en dan vooral de verspreiding van Amerikaanse en Amerikaans geïnspireerde cultuur, producten en waarden. In de videoclip die bij het nummer hoort zien we hoe deze amerikanisering van de wereld zich verspreidt en hoe er weerstand tegen geboden wordt. Afrikaanse stammen eten pizza en kijken Amerikaanse televisie, Aziaten eten hamburgers en roken sigaretten. Afgaande op de tekst kunnen we enkele belangrijke punten van kritiek op de dominantie van de VS in de wereld onderscheiden.

Culturele diversiteit en cultureel imperialisme

We're all living in America,
Coca-Cola, Wonderbra,
We're all living in America,
Amerika, Amerika.

Globalisering en dan vooral de ontwikkeling van de geglobaliseerde wereldmarkt zijn versneld door een verhoogde mobiliteit van mensen en informatiestromen. De ontwikkeling en uitbouw van informatietechnologie in het bijzonder is hierbinnen zeer belangrijk geweest. Grote bedrijven profiteerden van deze schaalvergroting en ontwikkelden zich tot multinationals. Westerse en dan vooral Amerikaanse producten, muziek, media, … overspoelen sinds enkele decennia de rest van de wereld. Grote merken als Coca Cola en Pepsi, McDonalds en Nike zijn ondertussen bijna overal ter wereld doorgedrongen. Dit zorgt vaak voor een botsing met plaatselijke culturele gewoontes en waarden. Zoals steeds als het gaat om moderne invloeden heerst er een spanning tussen afwijzen en overnemen. De stroom van de amerikanisering blijkt echter vaak zo overweldigend dat bestaande culturen in de verdrukking raken en zelfs verdwijnen. Het belang van culturele diversiteit is nog onderwerp van discussie, met de globalisten in de ene hoek van de arena en anti- of andersglobalisten in de andere hoek. Een globale cultuur zou volgens sommigen de kans op frictie en conflict zeer verminderen en communicatie en contact bevorderen voor iedereen. Voorstanders van culturele diversiteit benadrukken dan weer dat het bestaan van verschillende culturen van groot belang is, aangezien zo ook een veelvoud aan invalshoeken en denkwijzen in stand gehouden worden. Het samengaan van deze verschillende culturen zorgt uiteraard bij momenten voor frictie, maar is ook zeer verrijkend. De organisatie UNESCO van de Verenigde Naties stelde in 2001 de Universal declaration on cultural diversity op. Op hun website staat het volgende te lezen:

“The ability of societies to enjoy diverse cultures is not only a good thing in itself but has been recognized as an important precondition for social and economic development. For such diversity to exist in a world in which inter-cultural exchange increasingly takes place through trade, strong cultural industries need to grow at a local level in developing countries to ensure diversity of cultural expression.”

Ook UNESCO ziet dus een dreiging in wat Benjamin R. Barber in zijn werk Jihad versus McWorld uit 1995 McWorld noemde. Over deze McWorld gaat het precies in de muziekclip ‘Amerika’: het ontstaan van een uniforme globale cultuur gebaseerd op de Amerikaanse.

Taaldiversiteit en linguistisch imperialisme

This is not a love song,
this is not a love song.
I don't sing my mother tongue,
No, this is not a love song.

Een bijzonder aspect van een verminderde culturele diversiteit is het verdwijnen van talen. Hoewel Mandarijnchinees voor meer mensen de eerste taal is, is het Engels zonder twijfel het wijdst verspreid. In internationale handel is het de meest gebruikte voertaal. De hierboven besproken groeiende verspreiding van Amerikaanse cultuur en producten heeft uiteraard de status van het Engels als wereldtaal enkel verder bevestigd. Het proces van het uitsterven van talen is uiteraard al millennia lang aan de gang (denken we maar aan Sumerisch, Assyrisch, …). Met de koloniale periode gevolgd door de steeds sneller uitbreidende globalisering verdwijnen talen echter steeds sneller.

Meer nog dan culturele diversiteit is taaldiversiteit een zeer moeilijk topic van discussie. Eén wereldtaal is in vele omstandigheden onvoorstelbaar handig, en binnen de context van de geglobaliseerde markt misschien wel een ware must. Taal is echter een zeer belangrijk aspect van cultuur, en het verdwijnen van talen is zo een indicatie van de verminderde culturele diversiteit.

Het politiek-militaire aspect van Amerikaanse dominantie

We're all living in America,
Coca-Cola, sometimes WAR,
We're all living in America,
Amerika, Amerika.

Als enige overgebleven militaire wereldmacht dirigeert de VS ook militaire interventies en politieke sancties. Onder meer door hun veelvuldig gebruik van hun vetorecht in de Veiligheidsraad leeft bij vele mensen het gevoel dat Amerikaanse wil wet is en er weinig meer van het democratische ideaal overblijft dan holle legitimerende retoriek. De tijd van rechtuit koloniseren is dan wel voorbij, maar de VS mengen zich wel steeds meer in de politieke aangelegenheden in bijvoorbeeld het Midden-Oosten en Latijns-Amerika. Onder het mom van het beschermen van de Amerikaanse belangen, of zelfs het algemene belang, worden militaire interventies en campagnes ondernomen aan de andere kant van de wereld. Dit soort militair ingrijpen was tot een eeuw geleden nog ondenkbaar. Recent groeide de kritiek op deze machtsbalans met de opeenvolgende oorlogen in Afghanistan en Irak en zeker toen de VS hun offensief in Irak startten zonder steun van de VN.

Er is geen twijfel mogelijk dat Amerika in de nieuwe wereldorde na de Koude Oorlog als enige supermacht overblijft. Op vlakken als handel, militaire opbouw en technologische ontwikkeling staat de VS aan de top. Het zou ahistorisch en dus fout zijn om deze situatie als onomkeerbaar te bestempelen, of het evolueren naar de McWorld te zien als de enige mogelijke uitkomst van de globalisering. Toch raakt deze clip aan enkele fundamentele kritieken en angsten ten opzichte van de door Amerika geleide globalisering en de door de VS gestuurde wereldpolitiek. Barber plaatst Jihad, als vorm van tribalisme, tegenover McWorld. Het alternatief waar in de hier besproken clip indirect naar gezocht wordt moet zich ergens binnen het spectrum tussen deze twee krachten bevinden.

Clip te vinden op: http://nl.youtube.com/watch?v=4w9EksAo5hY

Bronnen

Barber, Benjamin R., Jihad vs. McWorld, Crown, 1995.

LaFeber, Walter, The Post September 11 Debate Over Empire, Globalization, and Fragmentation in: Political Sciences Quarterly, Vol. 117, Nr 1. 2002.

http://portal.unesco.org/culture/en/ev.php-URL_ID=24468&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html
Tine Vekemans

Bespreking “In praise of cultural Imperialism”- D. Rothkopf

In zijn artikel uit 1997 schrijft David Rothkopf het volgende over globalisering:

“The impact of globalization on culture and the impact of culture on globalization merit discussion. The homogenizing influences of globalization that are most often condemned by the new nationalists and by cultural romanticists are actually positive; globalization promotes integration and the removal not only of cultural barriers but of many of the negative dimensions of culture. Globalization is a vital step toward both a more stable world and better lives for the people in it.”

Verder gaat Rothkopf dieper in op deze negatieve dimensies van cultuur. Bouwend op de 'botsende beschavingen'-these van Samuel Huntington schetst hij de relatie tussen cultuur en conflict. De conflicten van de twintigste eeuw kunnen worden ingedeeld in verschillende groepen: religieus, etnisch en cultureel. Een mogelijke vierde groep zijn quasiculturele conflicten, waarbij een met culturele elementen verrijkt discours wordt gebruikt om legitimiteit te vergroten. In al deze categorieën speelt cultuur een belangrijke rol, zo stelt Rothkopf. De slachtoffers in de conflicten en genociden van de voorbije eeuw waren slachtoffers van cultuur.

“One million Armenians; tens of millions of Russians; 10 million Jews, Gypsies, and homosexuals; 3 million Cambodians; and hundreds of thousands of Bosnians, Rwandans, and Timorese all were the victims of "culture".”

Rothkopf gaat verder met een analyse van cultuur en verdeelt culturele verschillen in twee groepen: onschadelijke verschillen die geen aanleiding geven tot frictie enerzijds en verschillen die conflict uitlokken en dus overbrugd moeten worden anderzijds. Globalisering kan dit overbruggingsproces versnellen. De snelle technologische vooruitgang en dan vooral op het vlak van media, transport en informatica, zorgt ervoor dat we veel meer en makkelijker in contact komen met elementen uit andere culturen. De Verenigde Staten van Amerika spelen vandaag een leidende rol in dit proces. Niet iedereen is daar tevreden mee. Vele landen, niet enkel Iran en China, maar ook tot op zekere hoogte Frankrijk en Canada, hebben pogingen ondernomen de stijgende Amerikaanse culturele invloed enigszins aan banden te leggen.

“These governments are the heirs of King Canute, the infamous monarch who set his throne at the sea's edge and commanded the waves to go backward. The Soviet Union fell in part because a closed society cannot compete in the Information Age. These countries will fare no better.”

De cultuur van de globalisering, bepaald door Amerika, behelst ook de cultuur van de wereldmarkt. Hiermee hangt ook een vorm van global (of toch supranational) governance samen. Rothkopf ziet de evolutie naar een geglobaliseerde wereld onder leiding van de VS als onontkoombaar. De naties die deze evolutie tegenwerken, zullen verdwijnen omdat er tegen deze stroming naar een global culture niet te vechten valt.

Aangezien de VS de leidende rol hebben in het globaliseringsproces, hebben ze er alle belang bij om de global culture zo veel mogelijk af te stemmen op de Amerikaanse. Engels wordt de voertaal, globale waarden en wetten moeten overeenstemmen met de Amerikaanse, …

Rothkopf stelt dat de VS zich, als enige overgebleven militaire supermacht en onbetwist leider in de informatietechnologie, moet laten leiden door haar belangen.

“Americans should not shy away from doing that which is so clearly in their economic, political, and security interests-and so clearly in the interests of the world at large. The United States should not hesitate to promote its values. In an effort to be polite or politic, Americans should not deny the fact that of all the nations in the history of the world, theirs is the most just, the most tolerant, the most willing to constantly reassess and improve itself, and the best model for the future.”

Zo formuleert de auteur globalisering als alternatief voor de 'botsende beschavingen'-these. Door een verschil te maken tussen onschadelijke cultuurcomponenten en cultuurcomponenten die aanleiding geven tot frictie en conflict, komt Rothkopf tot een model dat een rooskleuriger toekomstperspectief geeft dan dat van Samuel Huntington en tegelijkertijd de vrees voor een volledig geüniformiseerde globale samenleving tegenspreekt. Culturele verschillen op het vlak van eetgewoonten, feesten, rituelen en muziek mogen blijven bestaan, aangezien ze niet geacht worden aanleiding te geven tot frictie.

Naar mijn gevoel vormt David Rothkopf in dit artikel een soort synthese van de ideeën van Samuel Huntington en Francis Fukuyama. Aan de ene kant ziet hij cultuur als de belangrijkste bron van conflict in de wereld vandaag, maar aan de andere kant ziet hij het machtsoverwicht van Amerika als een soort indicatie dat het Amerikaanse systeem de anderen overwonnen heeft en zo de enige valabele optie vormt voor een globaal systeem. Bij beide kanten kunnen we enkele bedenkingen maken.

In zijn indeling van verschillende soorten conflict stipt Rothkopf slechts kort een potentiële vierde conflictcategorie aan, namelijk die van de quasiculturele conflicten. Ik denk dat hij voorbijgaat aan de draagwijdte van deze groep. Gaan niet vele, om niet te zeggen de meeste, conflicten nog steeds om machtsverhoudingen, ongelijkheid of toegang tot grondstoffen? Culturele elementen zijn inderdaad steeds veelvuldig aanwezig in het discours in tijden van conflict, maar bij een diepgaandere analyse van de oorzaken van de frictie blijken religie, etniciteit en andere puur culturele elementen in het discours zelden meer te zijn dan legitimatiestrategieën.

Of globalisering enkel Amerikaans gestuurd kan zijn is onderwerp van veel discussie. In Rothkopfs betoog zijn genoeg argumenten vervat die verklaren waarom Amerika de leidende rol binnen het globaliseringsproces heef, en een logisch gevolg hiervan is dat de Amerikaanse cultuur een belangrijke invloed uitoefent en zal uitoefenen op de rest van de wereld. Of militaire en technologische superioriteit noodzakelijk een indicatie zijn van culturele superioriteit is hier echter nog maar de vraag.


David Rothkopf, "In Praise of Cultural Imperialism?" Foreign Policy, Number 107, Summer 1997, pp. 38-53

on-line op: http://www.mtholyoke.edu/acad/intrel/protected/rothkopf.html


Tine Vekemans