maandag 31 december 2007

Het postnationale Empire van Hardt & Negri: een bespreking.

In deze tekst wens ik een blik te werpen op het concept ‘Empire’ (Hardt & Negri) dat sinds de publicatie van het gelijknamige werk in 2000 een voorname positie innam in het denken rond globalisering en imperialisme. Een publicatie van Michael Hardt in Nations vormt de basis voor mijn bespreking. Ik zal mijn aandacht vooral toespitsen op de relevantie van het concept voor de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten. Centraal staan volgende vragen: Binnen welk globaal kader vindt het buitenlandse beleid van de Verenigde Staten plaats? Wordt het gedicteerd door nationale economische en politieke belangen? In welke mate kan hier van klassiek imperialisme worden gesproken?

Politiek filosofen Hardt en Negri ontwaren in de actuele wereld een opkomend ‘Empire’, dat ze pejoratief beoordelen. Hardt beschrijft het Empire als een ‘nieuw monster’, een gedecentraliseerd en gedeterritorialiseerd netwerk van collaborerende machten, inclusief de dominante natiestaten, supranationale instituties (het IMF, de Wereldbank…), multinationals, bepaalde niet-gouvernementele organisaties etc. (Hardt, 2006). Het incorporeert in toenemende mate de hele globale ruimte in haar open, uitbreidende grenzen. Het is een politieke vorm die afgestemd is op de belangen van het globale kapitaal (eerder dan die van de individuele natiestaat). De globale markt is allesoverheersend, en politieke controle dient enkel tot economische controle en het verwerven van bronnen en surplus. Hardt en Negri claimen dat deze macht globale hiërarchieën in stand zal houden: de rijke blijft rijk en de arme arm, en de macht berust in de handen van enkelen. De basis van het opkomende Empire wordt gelegd bij de nucleaire technologie (die ervoor zorgde dat de meeste landen beslissingsmacht verloren inzake oorlog en vrede), de wereldmarkt en de ontwikkeling van de communicatiekanalen. Met deze elementen regeert en controleert het Empire het globale systeem (Hardt & Negri, 2000, pp.314-317). Hardt en Negri beschrijven de consensus die vandaag rond het Empire is ontstaan. Mijns inziens valt in deze verwijzing naar gouvernmentality een foucaultiaanse inbreng terug te vinden in hun werk. De consensus betreft volgens de auteurs één omtrent universele waarden: mensenrechten, democratie en vrede. Illustratief hiervoor is de ontwikkeling van het ‘right to intervene’ (p.33). Critici als Schirato en Webb argumenteren dat deze consensus niet is gebaseerd op universele waarden maar op economische waarden en idealen als vrije markt, deregulering etc. (Schirato & Webb, 2003 , p.108).

De interne dynamiek van het Empire wordt omschreven als een samenwerking tussen een monarch en een groep aristocraten. Vandaag is de monarch veelal de VS-regering, in andere gevallen het IMF of een andere macht. Twee implicaties leidt Hardt (2006) hier zelf uit af: (1) Er is sprake van een machtshiërarchie en (2) de monarch kan niet unilateraal handelen maar is afhankelijk van aristocraten. Geen enkele macht, inclusief de VS, kan succesvol zijn wanneer ze de interne dynamiek van Empire negeert. Samenwerken is een vereiste, niet alleen met andere dominante natiestaten maar ook met ondergeschikte natiestaten (ook zij maken deel uit van het systeem) en de andere actoren. Volgens Hardt verklaart dit het toenemende belang van regionale allianties en het succes van de ‘Groep van 22’ onder leiding van Brazilië die in 2003 de WTO-ontmoetingen in Cancún blokkeerde. De monarch hangt continu af van haar aristocraten, onder meer om haar oorlogen te financieren en schulden te vereffenen. Met het oog op de oorlogsuitgaven en financiële balans van de Verenigde Staten lijkt dit mij een erg actueel gegeven.

Als dominante natiestaat maken de VS deel uit van het Empire, al voeren ze niet altijd het hoogste woord. Hardt en Negri linken het opkomen van dit nieuwe wereldsysteem aan het einde van het imperialisme, door hen gezien als ‘the imposition of the national sovereignty of a dominant country over foreign territory through colonial administration, military occupation and economic coercion’ (Hardt, 2006). Na Elf September werden de oorlogen, preventieve acties, militaire bezettingen en projecten om de politieke kaart van het Midden-Oosten te bepalen algemeen als imperialistische acties beschouwd. Tevens werden ze door haar neoconservatieve auteurs en het Witte Huis als dusdanig benoemd, evenwel met een positieve connotatie. Men percipieerde de wereld door de lens van het oude imperialisme, gebruik makend van traditionele wapens en objectieven. Hardt beschouwt de oorlog in Irak als de laatste klassieke imperialistische oorlog. Deze politiek voldoet echter niet langer aan de vereisten van het opkomende Empire. Het debacle van Irak wordt aangevuld met praktijkvoorbeelden: De Verenigde Staten kunnen niet langer hun economische politiek opleggen aan hun ‘achtertuin’, Latijns Amerika, en werden door de orkaan Katrina geconfronteerd met hun limieten binnen de eigen grenzen (ten gevolge van de defensie-uitgaven). Hardt besluit dat de VS niet sterk genoeg is om een imperialistische macht te zijn, maar vooral dat het imperialisme en haar methoden aan effectiviteit verliezen en een andere vorm van globale dominantie haar plaats inneemt. De Bush-administratie werd zich bewust van deze realiteit, zo stelt Hardt, getuige haar samenwerking met Europa, Rusland en China na haar eerdere unilaterale beleid inzake Iran.

Wat is de positie van de natiestaat echter binnen dit Empire? Hardt en Negri sluiten het belang van het realistische interstatelijke systeem niet uit, gezien staten elementen zijn die binnen het Empire functioneren. Toch zien ze staat en politiek als ondergeschikt aan de globale organisatie van de kapitalistische markt, die een universele macht bezit. Bovendien stellen Hardt en Negri dat ‘the distinct national colours of the imperialist map of the world have merged and blended in the imperial global rainbow’ (Hardt & Negri, 2000, pp.xii-xiii). De ‘decline’ van de natiestaat en het vervagen van grenzen die ze letterlijk vermelden lijken mij een onderwaardering van het belang van de natiestaat in de huidige internationale politiek. Naar mijn mening worden internationale fenomenen nog steeds in lokale termen geïnterpreteerd en is de associatie tussen territorium en identiteit minstens even sterk als tevoren, zoals we ook in Vlaanderen mochten ervaren. Hardt en Negri overdrijven deze achteruitgang van de natiestaat. Vooralsnog bestaan het IMF en de Wereldbank nog steeds uit nationale overheden met particuliere belangen. Mij lijkt het eerder zo dat via globalisering en Empire een systeem zich constitueert dat staten een relevante positie biedt naast andere actoren. Hardt en Negri beschrijven staten als ondergeschikt aan de globale kapitalistische logica; volgens mij dienen globalisering en Empire niet zozeer als uitdagers van de staat te worden beschouwd, maar eerder als fenomenen die worden gedreven door de belangen van (onder meer) natiestaten. Staten schrijven zich uit eigenbelang als het ware in dit systeem in. In tegenstelling tot het model van Hardt en Negri laat dergelijke benadering ook ruimte voor een ‘counter-empire’ buiten het kapitalistische systeem om.

De toenemende decentralisering en de aangroei van het aantal relevante actoren op globale schaal nemen dus niet weg dat de politiek één van de minst geglobaliseerde arena’s is. Ik maak graag een uitweiding naar het 3D-chess game van Joseph Nye (2002, p.39), die drie niveaus van internationale politiek en hun respectievelijke protagonisten onderscheidt. Net als bij Hardt en Negri staat samenwerking centraal in zijn analyse, waarin hij echter de dwingende macht van het kapitalisme en het discours achterwege laat. Op het veiligheidsniveau is een centrale rol weggelegd voor staten en internationale organisaties (EU, VN, IMF, Wereldbank), op het economische niveau ontwaart hij een interdependentie tussen staten, internationale organisaties en niet-territoriale actoren, en op het transnationale niveau ontwaart hij staten, internationale organisaties, transnationale actoren en ‘normen’ als protagonisten. Op alle niveaus blijven staten een bepalende rol spelen. Ze blijven de basiseenheid van de internationale politiek.

Te raadplegen op:

Hardt, Michael (31 July 2006). From Imperialism to Empire. Geraadpleegd op 27 december, 2007 op http://www.thenation.com/doc/20060731/hardt

Referenties:

Hardt, M., Negri, A. (2000). Empire. Cambridge: Harvard University Press.

Nye, Joseph, (2002). The Paradox of American Power. New York: Oxford University Press.

Schirato, Tony, Webb, Jen (2003). Understanding Globalisation. London: SAGE publications.


Simon Pierens

Geen opmerkingen: