maandag 31 december 2007

After smart weapons, smart soldiers

Het Amerikaanse leger ondergaat sinds enkele jaren diepgaande hervormingen. In de oorlog tegen het terrorisme in Afghanistan had Rumsfeld het over het afslanken van de legereenheden en het uitbreiden van een intelligent en hoogtechnologisch wapenarsenaal. Via televisie hebben we deze hi-tech uitrusting kunnen bewonderen. Elke soldaat beschikt nu over een bril met een ingebouwd navigatietoestel, de legerhelmen zijn voorzien van een hoofdtelefoon en een communicatiesysteem,… . The Economist vergelijkt terecht de Amerikaanse soldaat met het filmpersonage Terminator. (The Economist, pg. 16)

Maar Rumsfeld oogstte maar weinig succes met zijn hervorming. De Taliban was snel uitgeschakeld in Afghanistan en Saddam Hoessein lag al even snel onderuit in Irak, maar dat was dan ook het enige succes dat de Amerikaanse troepen konden rapporteren. Feit is dat nu, in 2007, beide landen een grote puinhoop zijn die getuigen van slecht strategisch inzicht en foute beslissingen. Ook Amerika beseft dat ondertussen en voor een tweede keer op korte tijd moet het leger hervormd worden. Terug meer manschappen en minder technologie.

Het probleem zit hem in de aard van het conflict. Beide landen worden gedestabiliseerd door opstanden. Die zijn het gevolg van milities die eerder op lokaal niveau dan op nationaal niveau werken en die moeilijk te traceren zijn. Hoe herken je een zelfmoordterrorist en hoe voorkom je zulke aanslagen? Het zijn kleine oorlogen, die reeds vaak in de geschiedenis zijn voorgekomen, maar die nog niet vaak door het Westen zijn gewonnen. Dit type oorlog is wat men wel eens de vierde generatie oorlogsvoering noemt en werd ons door Martin Van Creveld reeds in het begin van de jaren 1990 voorspeld als zijnde het type oorlog van de toekomst.

Deze opstanden vragen voor bijzondere acties of ‘counter-insurgencies’. Bovendien vinden deze conflicten plaats in een geglobaliseerde en geïnternationaliseerde omgeving, wat de zaken er niet gemakkelijker op maakt. The Economist verwijst naar een uitspraak van het hoofd van het Britse leger, Richard Dannatt. “Modern wars are complex affairs conducted among the people and in the spotlight of the media and in the shadow of international lawyers.” (pg. 33) Door de aard van de huidige oorlogen en de globalisering en internationalisering is het moeilijk geworden oorlogen te winnen zonder politieke schade op te lopen in eigen land en de rest van de wereld.

Tijd dus voor een nieuwe wind in het Pentagon. Vooraanstaande personages in dit nieuwe oorlogsdenken zijn onder andere John Nagl en David Petraeus, die beide topfuncties bekleden in het Amerikaanse leger (de laatste staat aan het hoofd van de oorlog in Irak). Beide mannen pleiten voor ‘armed social work’ (pg. 16) Het leger moet niet meer alleen een land vernielen, ze moeten het ook weer kunnen heropbouwen. In zijn handleiding voor het Amerikaanse leger heeft Petraeus deze nieuwe aanpak neergeschreven die voornamelijk wordt gekarakteriseerd door geduld en een zachte aanpak met oog voor ontwikkeling van beide landen. Dit om de mensen weer vertrouwen te geven in het Amerikaanse leger en zo de milities te isoleren. Zonder de steun van de bevolking zijn die laatste immers erg zwak. Nagl legt ook de nadruk op een internationale samenwerking en dit in de vorm van een advieskorps van 20 000 manschappen die snel over de hele wereld kunnen worden ingezet en die samenwerken met lokale legerdiensten waar nodig. Dit pleidooi voor heropbouw en ontwikkeling kan alleen maar aangemoedigd worden.

Ook Peter Chiarelli, adviseur van Robert Gates (opvolger van Rumsfeld), raadt een koerswijziging aan. Hij legt de nadruk op het uitbouwen van de USAID, wat zeker geen slechte zaak zou zijn. Toch moet men hier opletten. Recent is USAID volledig onder de bevoegdheid van buitenlandse zaken gekomen waardoor ontwikkelingssamenwerking nu in dienst staat van het buitenlands beleid. Men kan de vraag stellen of dit wel een goede zaak is. Fondsen zullen vanaf nu voornamelijk gaan naar landen die van strategisch belang zijn inzake de Amerikaanse veiligheid en ontwikkeling zal zo meer in het teken van de war on terror komen te staan. Het moet nauwlettend in de gaten gehouden worden dat gebieden als Midden- en Zuid-Afrika toch nog voldoende hulp ontvangen. Deze gebieden kennen slechts een zeer kleine moslimgemeenschap en het is dus de vraag of Amerika, in haar oorlog tegen het terreur, van plan is om deze gebieden nog de steun te geven die ze verdienen.

Wat deze vooraanstaande manschappen dus allemaal bepleiten is het toepassen van een alomvattende strategie. Zowel militair, politiek, sociaal en economisch moeten deze conflicten aangepakt worden.

Dit Politieke aspect zit hem in het idee om deze kleine oorlogen onrechtreeks op te lossen. Door samenwerking met lokale regeringen wil Amerika haar netwerk van allianties uitbreiden. Door middel van bevriende regimes hopen de VSA meer stabiliteit te brengen. Dit zou succes kunnen hebben, maar toch ook hier schuilt er gevaar. Wat als een regering niet mee wil werken? Wat gebeurt er als een volk democratisch een regering kiest die niet aan de Westerse verwachtingen en voorwaarden voldoet? Amerika heeft een lange geschiedenis van interventies op dit niveau die op weinig respect en goedkeuring kunnen rekenen. Kijk naar de dictaturen die in Latijns-Amerika aan de macht zijn gekomen dankzij de VSA.

Het voordeel van een samenwerking met bevriende regimes is dat zij veel langer de strijd tegen opstandelingen kunnen volhouden. Amerikaanse troepen zijn niet meer bereid lange perioden in het buitenland door te brengen, ook de bevolking wil geen oorlogen die jaren aanmodderen. Max Boot, auteur van het boek ‘War Made New’ zegt hierover: “The problem is that Western armies lose the will to maintain imperial domination.” Door samenwerking op met lokale elite kan dit probleem omzeild worden. Bevriende regimes voeren namelijk de strijd zolang als nodig, aangezien hun overleving hier afhankelijk van is.

Tijd is dus iets waarover het Amerikaanse leger niet genoeg beschikt, maar daarnaast is er het geld waar Amerika eveneens een tekort aan heeft. The Economist geeft cijfers. Momenteel gaat er zo’n 4% van het BBP naar defensie. Dit is, in vergelijking met 9% ten tijde van Vietnam en 14% ten tijde van de Koreaanse oorlog, niet veel. Wil Amerika investeren in de heropbouw van Irak en Afghanistan (wat nodig is om deze oorlog uiteindelijk te winnen) dan zal veel meer geld moeten worden vrijgemaakt.

Na zes jaar ellende in het Midden-Oosten, lijkt het er dus op dat Amerika haar agressieve oorlogsvoering inruilt voor een strategie rond reconstructie en ontwikkeling. Het hoogtechnologische maakt plaats voor het menselijke. Of zoals The Economist het stelt, ‘brains’ in plaats van ‘bullets’.


Gudrun Mostmans

The Economist, After smart weapons, smart soldiers, (2007), The Economist, vol. 385, n° 8552, pg 16 en pg 33-35.

Geen opmerkingen: